© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Frank Lequin, Roelofsz, Marie Antoinette Petronella, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Roelofsz [30/09/2017]
ROELOFSZ, Marie Antoinette Petronella, vooral bekend als M.A.P. Meilink-Roelofsz, (geb. Den Haag 6-12-1905 – gest. Den Haag 23-9-1988), archivaris en historica. Dochter van Henri Roelofsz (1844-1920), legerofficier in Nederlands-Indië, en Jacqueline Geertruida Alida Swijser (1876-1947). Marie Antoinette Petronella Roelofsz trouwde op 31-5-1952 in Den Haag met Petrus Anne Meilink (1880-1957), historicus en archivaris. Dit huwelijk bleef kinderloos.
Antoinette (Nettie) Roelofsz groeide op in Den Haag als enig kind in een beschermd, koloniaal milieu waar kunst en kritische zin hoog in het vaandel stonden. Haar vader, oud-officier bij het Nederlandsch-Indisch Leger en een bewonderaar van Multatuli, overleed toen zij veertien jaar oud was. In 1921 hertrouwde haar moeder, afkomstig uit een ambtelijk milieu met artistieke talenten, met Dirk Karel Arnold van Loghem (1851-1940), oud-resident van Benkoelen. Met hun verhalen over Nederlands-Indië wekte zowel haar vader als haar stiefvader bij Nettie een levendige belangstelling voor de geschiedenis van de Oost. Na de Tweede Meisjes-hbs met vijfjarige cursus volgde ze een mo-opleiding geschiedenis. Tussen 1926 en 1928 was zij toehoorster bij colleges geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden – ze werd niet toegelaten tot de studie geschiedenis omdat ze geen gymnasium had.
Archiefwerk en onderzoek
Na in 1929 de mo-akte te hebben behaald begon Roelofsz als volontair op het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. Ze werkte op de Derde Afdeling (Hollandse Archieven) onder de mediëvist en rijksarchivaris Petrus A. Meilink. In 1930 haalde ze haar diploma wetenschappelijk archiefambtenaar tweede klasse, maar sollicitaties naar een betaalde baan in het archiefwezen liepen in deze crisisjaren op niets uit, en zo bleef Roelofsz werkzaam als volontair. Ze woonde bij haar ouders en verdiende soms wat bij met het in opdracht maken van stambomen. Ook hielp ze Eeltjo A. van Beresteyn bij de samenstelling van zijn genealogisch repertorium. Door dit stamboomonderzoek, dat ze op zichzelf niet bijzonder apprecieerde, ontwikkelde ze een scherp oog voor de ‘human touch’ in het verleden. In 1937 kreeg ze haar eerste betaalde baan als adjunct-commies op de toenmalige Eerste Afdeling (Centrale Regeringsarchieven en Archieven van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC). Twee jaar later werd dit een vaste aanstelling.
Onder leiding van rijksarchivaris Roelof Bijlsma werkte Roelofsz aan de ontsluiting van het VOC-archief. Het werk, waaraan zij een blijvende rugkwaal overhield, zou bijna dertig jaar in beslag nemen. Daarnaast hielp ze buitenlandse historici – onder wie Holden Furber, Charles R. Boxer en Iwao Seiichi – bij hun onderzoek. Dat vergde een tijdrovende correspondentie. Intussen werkte ze aan haar eigen onderzoeksprojecten. Zo publiceerde ze enkele inventarissen van familie-archieven en een artikel over raadpensionaris Jacob Gilles (1933). In 1943 verscheen haar eerste grote monografie: De vestiging der Nederlanders ter kuste Malabar, een detailstudie die goed werd ontvangen maar waarmee zijzelf later niet zo gelukkig was vanwege de eurocentrische benadering.
In 1946 slaagde Roelofsz voor het examen voor wetenschappelijk archiefambtenaar eerste klasse. Na het vereiste colloquium doctum begon zij, naast haar volledige baan, aan haar studie geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. In 1951 studeerde ze cum laude af bij de hoogleraar Jan Romein en werd ze benoemd tot chartermeester. Een jaar later trouwde ze met Meilink, de man die ze al als volontair op het Rijksarchief had leren kennen – voortaan ging ze als mevrouw Meilink-Roelofsz door het leven. In 1957 stierf haar echtgenoot, nog geen vijf jaar nadat ze in het huwelijk waren getreden.
Rijksarchivaris en hoogleraar
Op 3 juli 1962 promoveerde Meilink-Roelofsz cum laude aan de Universiteit van Amsterdam op Asian trade and European influence in the Indonesian Archipelago between 1500 and about 1630. Omdat Jan Romein op sterven lag, trad de hoogleraar Wim Wertheim op als haar promotor. Met deze evenwichtige schets van het Aziatische en Europese reilen en zeilen in Zuidoost-Azië rekende ze voorgoed af met het tot dan toe gangbare eurocentrisme in de koloniale historiografie. Het werk werd internationaal gewaardeerd – de Franse historicus Pierre Chaunu noemde het, analoog aan het bekende werk van Braudel, de ‘Méditerranée indonésienne’.
In 1964 werd Meilink-Roelofsz rijksarchivaris van de Eerste Afdeling. In die positie leverde zij belangrijke bijdragen aan het ontsluiten van fundamenteel archiefmateriaal, zoals de ‘Overgekomen brieven en papieren’, het ‘Dagregister van het Kasteel van Batavia’ en het archief van de factorij in Japan. Haar internationale reputatie werd bevestigd toen zij in 1964 een tournee maakte door Azië, waarbij zij onder meer Hongkong, Japan, Indonesië, Maleisië, Thailand en Cambodja bezocht. Door de toenmalige politieke omstandigheden verliep haar bezoek aan Djakarta moeizaam, maar toch legde Meilink-Roelofsz de basis voor de Nederlands-Indonesische samenwerking op archiefgebied. Haar maandenlange inspectiereis langs alle archiefbewaarplaatsen in de West in 1965 leidde tot een pittig verslag over de deplorabele staat van de archieven.
Vlak voor haar 65ste verjaardag, op 6 november 1970, werd Meilink-Roelofsz bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de West-Europese expansie overzee in Leiden. In haar inaugurele rede Van geheim tot openbaar. Een historiografische verkenning benadrukte ze het grote belang van openbaarheid van de voormalige koloniale archieven ten behoeve van een nieuwe, gedekoloniseerde geschiedschrijving. Als hoogleraar voelde zij zich niet erg thuis in de wereld van de Leidse historici. In kleine kring kon ze boeiend vertellen, met veel gevoel voor anekdotes, maar spreken in het openbaar viel haar moeilijk. Niettemin waren haar colleges – waar zij iedere week verscheen met een boodschappentas vol nieuwe literatuur – inspirerend door de toewijding aan haar vak die eruit sprak. In relatief korte tijd wist ze een zestal promoties te bewerkstellingen. Op 1 september 1976 ging zij met emeritaat.
Na haar pensionering volgde Meilink-Roelofsz tv-cursussen astronomie en Russisch. Haar wetenschappelijke werk zette zij voort: er volgden nog tien publicaties en ze besteedde veel tijd aan de begeleiding van haar promovendi. In november 1985 stortte ze mentaal en fysiek in. Ze werd opgenomen in het ziekenhuis en moest erna haar geliefde flat aan de Van Hogenhoucklaan definitief verlaten. Begin januari vestigde ze zich in pension Huize Maurits, waar ze uitstekend werd verzorgd. Kort daarna stierven haar dierbare ‘archiefleerlingen Margot van Opstall (26 feb.) en Marius Roessingh (3 mrt.). Periodes van depressie volgden. Ze las veel, luisterde naar muziek, hield belangstelling voor een kleine kring van getrouwen en volgde het wereldnieuws. Op 23 september 1988 overleed mevrouw Meilink, op de leeftijd van 82 jaar.
Reputatie
Meilink-Roelofsz behoorde tot de kleine voorhoede van academisch gevormde vrouwen die zich wist staande te houden in de door mannen gedomineerde Nederlandse archiefwereld. Ze maakte vooral naam met haar dissertatie Asian trade en met haar reorganisatie en inventarisatie van het VOC-archief. Met haar kritiek op de eurocentrische benadering en haar aandacht voor sociale verhoudingen leverde ze een belangrijke bijdrage aan de vernieuwing van de historiografie over het koloniaal verleden. Ondanks haar afkeer van vergaderingen en compromisloze houding was Meilink-Roelofsz veelgevraagd als bestuurslid of als adviseur van binnen- en buitenlandse instellingen. Ze had een brede belangstelling en liet zich niet leiden door de waan van de dag. In haar werk en in haar privéleven was zij zonder pretenties kieskeurig. Ze hield van klassieke muziek, ballet en theater, bloemen, katten, goed eten en reizen.
Naslagwerken
BWN.
Publicaties
Zie de publicatielijst bij Lequin, ‘In memoriam’ 142-145.
Literatuur
- Leonard Blussé en George Winius, ‘Reminiscences of a scholar-archivist: prof. dr. M.A.P. Meilink-Roelofsz’, Itinerario 2 (1977) 15-28 [interview].
- G.W. van der Meiden, [necrologie], Nederlands Archievenblad 93 (1989) 85-88.
- Frank Lequin, ‘In memoriam M.A.P, Meilink-Roelofsz’, Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 146 (1990) 127-146.
Illustratie
Nettie Meilink-Roelofsz, door studio Americaine, Den Haag, ongedateerd (particuliere collectie).
Auteur: Frank Lequin
laatst gewijzigd: 30/09/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.