© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Marjan Bruinvels-Bakker, Sligcher, Maria Suzanna, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Sligcher [03/10/2017]
SLIGCHER, Maria Suzanna, vooral bekend als Miep Willinge (geb. Amsterdam, 1-10-1902 – gest. Den Haag, 27-3-1989) verpleegkundige, violiste, kamphoofd vrouwenkamp. Dochter van Johannes Hendricus Sligcher (1863-1919), effectenhandelaar, en Anna Elisabeth Lammen (1879-1939). Miep Sligcher trouwde op 13-10-1927 in Soerabaja (Nederlands-Indië) met Johannes Jacobus Lukas Willinge (1898-1989), marineofficier. Uit dit huwelijk werden 1 dochter en 2 zoons geboren.
Miep Sligcher was de dochter van de van huis uit doopsgezinde effectenhandelaar Johannes Sligcher en de lutherse Anna Lammen – zij en haar oudere broer Adriaan werden waarschijnlijk niet religieus opgevoed. Miep groeide op in Amsterdam, en vanaf 1908 in Hilversum. Ze leerde viool spelen. Na de dood van vader Sligcher in 1919 verhuisde het gezin naar Den Haag. Zonder haar school te hebben afgemaakt ging Miep een jaar later als au pair naar Grenoble, waar ze aan de universiteit een cursus Frans volgde. Hierna ging ze naar Engeland. Ze gaf daar Franse les en studeerde er viool aan het conservatorium in Tunbridge Wells. In 1922 slaagde ze met lof. Vervolgens werd ze leerling-verpleegster in het Bergwegziekenhuis in Rotterdam en bleef daar na voltooiing van haar opleiding (1925) werken. In oktober 1927 trouwde Miep Sligcher in Soerabaja met marineofficier Johan Willinge – ze had hem op een muziekavond bij een oom en tante in Den Haag leren kennen. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Lucas (1929) en Ansje (1931) werden geboren in Soerabaja, Anton (1932) in Den Helder. In 1933 verhuisde het gezin naar Den Haag.
Kamphoofd
In verband met het werk van haar echtgenoot woonde Miep Willinge vanaf 1937 weer met haar gezin op Java. In mei 1939 trad zij als violiste op tijdens een muziekavond in Buitenzorg. Na de Japanse bezetting in 1942 was ze in Batavia actief in het Gemeentelijk Europeesch Steun Comité (GESC), dat steun verleende aan onder anderen families van KNIL-soldaten. Later dat jaar werd Miep Willinge met haar kinderen geïnterneerd in vrouwenkamp Tjideng (West-Java) en aangewezen als een van de kamphoofden van de duizenden geïnterneerde vrouwen, kinderen en oudere mannen. Tot april 1944 gold er het relatief milde burgerlijk regime van commandant Kondo, maar na de overdracht van het gezag aan de militairen verslechterde de behandeling van de gevangenen snel. Willinge kreeg het als kamphoofd aan de stok met de nieuwe commandant, de beruchte kapitein Sonei, die haar een duivelin noemde. Toen deze eens aanstalten maakte om Willinge te slaan, zette zij snel haar bril af – aan een nieuwe bril viel daar immers niet te denken. Sonei was zo verbluft door dit gebaar dat hij het slaan vergat.
In het kamp bedacht Willinge een plan om fondsen en voedsel eerlijk over alle bewoners te verdelen. Ze ‘droeg het plan voor op de pasar en kreeg een ovatie’, schrijft kampgenote Pelly Ramaer daarover in haar dagboek (31-3-1944). Ook uit de dagboeknotities van Anneke Hemkes-Rijsdijk blijkt grote waardering voor het ‘plan Miep’ – velen waren echter van streek omdat zij hun (spaar)geld moesten inleveren. Uit ditzelfde dagboek blijkt dat Sonei in plaats van Willinge liever Elly Campioni als kamphoofd wilde – die op dat moment kamphoofd in het naburige kamp Grogol was –, maar dat deze tot tweemaal toe weigerde. Omdat Sonei Miep Willinge niet kon verdragen stuurde hij haar in april 1944 met twee van haar kinderen naar Tangerang, een voormalige jeugdgevangenis – haar oudste zoon moest achterblijven. Haar vertrek werd diep betreurd: ‘Miep was voor niemand bang en deed zo ontzettend veel voor de wijk [Tjideng]’ (Hemkes-Rijsdijk, 22-4-1944).
Tangerang werd in het voorjaar van 1945 ontruimd en voor de gevangenen volgde een transport naar kamp ADEK waar de omstandigheden bijzonder slecht waren en velen stierven. Miep Willinge en haar twee kinderen overleefden ook dit kamp. Na de bevrijding werd het gezin herenigd.
Pelita
In 1946 werden Miep Willinge en haar kinderen gerepatrieerd. Haar man volgde begin 1947: hij was in april van dat jaar bevorderd tot schout-bij-nacht. Zelf was zij dat jaar nauw betrokken bij de oprichting van Pelita, een stichting voor de opvang van repatrianten. Ook meldde zij zich onmiddellijk weer aan bij het Haagse muziekgezelschap Musica – ze was er voor de oorlog al lid – en werd er concertmeester en bestuurslid. Vanwege de functie van haar man volgden verhuizingen van Den Haag naar Den Helder en weer terug. In het voorjaar van 1950 maakte Miep Willinge een deel van de reis van het Nederlandse smaldeel naar de West mee. Twee jaar later ontving ze de Verzetsster Oost-Azië, een onderscheiding voor Nederlanders die zich ‘door geestkracht, karaktervastheid of gemeenschapszin’ verdienstelijk hebben gemaakt voor ‘door krijgsgevangenschap, internering of anderszins in de macht van de vijand geraakte Nederlanders of Nederlandse onderdanen’.
Willinge werd bestuurslid van de Stichting Nederlandse Slachtoffers Japanse Vrouwenkampen (opgericht 1968). Bij de inhuldiging van Beatrix als koningin op 30 april 1980 trad Miep Willinge met Engelandvaarder Ben Ubbink op als heraut van wapenen – ter herinnering ontving ze de Inhuldigingmedaille. Op 15 augustus 1985 onthulde ze in de hal van de Tweede Kamer in Den Haag met mr. J.M. Jonkman, grootmeester van de koningin, de Indische plaquette ter nagedachtenis aan alle Nederlandse oorlogsslachtoffers in voormalig Nederlands-Indië.
Miep Willinge overleed onverwacht in maart 1989, 86 jaar oud, in Den Haag – enige maanden later stierf ook haar echtgenoot.
Reputatie
Uit oorlogsdagboeken en memoires van medegevangenen komt Miep Willinge-Sligcher naar voren als een betrouwbare, daadkrachtige en sympathieke kampleidster. Met de Verzetsster Oost-Azië en haar bijzondere rol bij de inhuldiging van koningin Beatrix kreeg zij ook van officiële zijde erkenning voor de zware taak die ze als kamphoofd had vervuld. Zelf zei zij daarover in 1968: ‘Ik had een zware baan, maar ik heb het als een zegen gevoeld, dat ik het kon doen’ (Dikkers).
Archivalia
- Regionaal Archief Alkmaar, Bevolkingsregister Den Helder.
- Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister.
- Familie Algie-Campioni, De Bilt: Dagboek van Pelly Ramaer.
- Gemeentearchief Den Haag, Bevolkingsregister.
Literatuur
- Irene Dikkers, ‘Zat u ook met Corrie Vonk in de groentepluk?’, De Telegraaf, 15-10-1968.
- Jeroen Kemperman, De Japanse bezetting in dagboeken (Amsterdam 2002).
- Boudewijn van Oort, Tjideng reunion. A memoir of World War II on Java (Victoria, Canada 2008).
- Henk Vermeulen/Edo Brandt , Hank ([Rotterdam 2016]).
Illustratie
Maria Suzanna Willige-Sligcher, door Johan Gabriëlse, 1939 (privé-collectie / foto RKD, Den Haag).
Auteur: Marjan Bruinvels
laatst gewijzigd: 03/10/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.