Sloot, Nicolina Maria Christina (1853-1927)

 
English | Nederlands

SLOOT, Nicolina Maria Christina, vooral bekend als Melati van Java (geb. Semarang, Nederlands-Indië 13-1-1853 – gest. Noordwijk aan Zee 13-6-1927), schrijfster en filantrope. Dochter van Carel Sloot (1826-1883), onderwijzer, en Louisa van Haastert (1825-1873). Marie Sloot had een langdurige relatie met Lina Schefler (1856-1927).         

Marie Sloot groeide op als oudste van een rooms-katholiek onderwijzersgezin op Java, achtereenvolgens in Semarang, Soerabaja, wederom Semarang en daarna Batavia. Haar vader kwam uit Twente, maar was na het behalen van zijn aktes naar Indië getrokken, waar hij trouwde met de Indo-Europese Louisa van Haastert. Na Marie werden Christina Hendrika Josephina Sloot (1857-1923) en Nicolaas Carel Lodewijk (1861-1953) geboren. Marie kreeg vooral huisonderwijs en verbleef enige tijd bij de Ursulinen aan het Noordwijk in Batavia. Zij had een hechte band met haar Chinees-Javaanse grootmoeder Philoteja Saja (1801-1871) en met haar Nederlandse grootvader, de medicus Christiaan van Haastert (ca. 1828-1860). Marie gold als getalenteerd; ze las veel en schreef al vroeg verhalen en novellen. In 1871, kort nadat zij haar onderwijsakte had behaald, verhuisde het gezin naar Roermond, en niet lang erna naar Den Haag. Grootmoeder Saja ging mee, maar overleed enkele maanden na aankomst.

Indische romans

Dankzij haar onderwijsbevoegdheid kon Marie Sloot in principe een betaalde baan vinden, maar haar ambitie was om van haar pen te leven. Onder het pseudoniem Mathilde benaderde zij de redactie van De Katholieke Illustratie met de novelle ‘Twee moeders’, die in 1872 werd geplaatst. Daarna volgden vele andere novellen. In 1874 publiceerde ze als Melati van Java de autobiografische roman De Jonkvrouwe van Groenroede. In deze Indische roman werkte ze voor het eerst het thema uit van Indische meisjes en vrouwen.

In 1873 stierf de moeder van Marie Sloot. Het verlies moet haar zeer hebben aangegrepen, en zo ontstond bij haar waarschijnlijk het verlangen de Indische jeugd met haar moeder in haar boeken te bewaren. In deze periode kwam Maries nichtje Lina Schefler bij het gezin Sloot wonen. Tussen Lina en Marie ontstond een band die waarschijnlijk als 'romantische vriendschap' te classificeren is. Tien jaar later, in 1883, verhuisde het gezin naar Amsterdam en overleed de vader van Marie Sloot. Marie wijdde zich nu volledig aan het schrijven, met de ondersteuning van haar huishoudelijk aangelegde Lina. Zij woonden samen.

Marie Sloot schreef snel en goed. In totaal publiceerde ze vermoedelijk een kleine honderd romans, enkele toneelstukken en een ontelbare hoeveelheid essays, die vrijwel altijd onder pseudoniem verschenen. In 1893 werd zij uitgenodigd om lid te worden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Daarmee behoorde ze tot de eerste dertien vrouwelijke leden en was ze voor zover bekend de eerste vrouw van Indische afkomst die deel van de Maatschappij uitmaakte; ze was zeker de eerste Indische romanschrijfster die emancipatorisch schreef over en voor Indische vrouwen en meisjes.

Het grootste gedeelte van Sloots werk behoort tot het geïdealiseerd realisme, een weergave van een werkelijkheid die in meer of mindere mate verfraaid is. Haar historische romans richten zich vaak op standsverschillen en spelen zich af in hogere kringen; waar de historische feiten ontbraken, vulde zij die gemakkelijk aan met eigen fantasie. Dat Sloot een kritische geest had, blijkt uit de opmerkelijke vrouwenfiguren die zij in haar romans en meisjesboeken opvoert; evenals de schrijfster zijn haar hoofdrolspeelsters zelfstandig en in verschillende gradaties avontuurlijk ingesteld. Indische mannen delven tegenover hen vaak het onderspit. Sloots kritiek richt zich op het ontkennen van standsverschillen, op de onderwaardering van 'rooms-katholieke' vraagstukken en op de vooroordelen jegens Indische vrouwen. Haar oeuvre kenmerkt zich in alle genres door een paradoxale thematiek: tegenover vrouwelijke autonomie staat vrouwelijke onderworpenheid, tegenover moderniteit staat behoudzucht, tegenover het heteroseksuele huwelijk staan vrouwenvriendschappen.

Katholicisme

Naast haar omvangrijke literaire activiteiten vervulde Sloot verschillende bestuursfuncties. Zo was zij redactrice van het tweewekelijkse blad Vrouwen-wereld (1887-1909) en van het maandblad, later weekblad De Huisvriend (1891-1904). Verder leverde zij bijdragen aan verscheidene rooms-katholieke tijdschriften, zoals De Katholieke Illustratie, De Katholieke Gids, Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken en Boekenschouw.

Onder haar auteursnaam Melati van Java was Sloot ook maatschappelijk actief. In 1904 richtte Marie Sloot met anderen de Rooms-Katholieke Vereeniging ter Bescherming van Meisjes op. De bestuursleden en de 'werkende leden' richtten zich onder meer op stationswerk (katholieke meisjes opvangen), op het aanbieden van werkbemiddeling en onderdak, waarbij ook morele steun werd geboden. Hiervan moest een beschavende werking op de meisjes uitgaan. Meer dan duizend meisjes werden bezocht, wat een enorm beslag moet hebben gelegd op de Vereeniging. In deze jaren publiceerde Marie dan ook weinig.

Intussen werkte Marie Sloot al vanaf 1903 aan een katholieke roman die onder pseudoniem moest verschijnen. Aan haar goede vriend de literator Jan van der Lans schreef ze op 2 november 1903 met de nodige voorpret: ‘Ze moeten denken dat het van een jong broekje komt’. In 1908 kwam Bij ons uit, onder de auteursnaam Max van Ravestein. In het boek hekelt Sloot niet alleen het gemengde huwelijk tussen protestants en katholiek, maar beschrijft ze in scherpe bewoordingen katholieke rituelen en gewoonten zoals de Maria-verering en de kerkgang. In tegenstelling tot Maries laatste romans werd Bij ons breed besproken. Mede hierdoor geïnspireerd schreef ze verder aan een Max-oeuvre: Aan d'overkant (1911), Drijfzand (1916) en Stofgoud (1917). Pas in de jaren 1950, lang na haar dood, zou de katholieke publicist Anton van Duinkerken het raadsel 'Max van Ravestein' oplossen.

Dankzij haar literaire en maatschappelijke aanwezigheid groeide Sloot uit tot een bij het publiek bekende en geliefde figuur: zo was haar tweedelige roman Hermelijn (1885) nog in 1921 het meest uitgeleende bibliotheekboek. Eerder, in 1916, werd La Renzoni uitgebracht, een film naar haar gelijknamige boek, onder regie van Maurits Binger.

Ter ere van het gouden schrijfstersjubileum van Marie Sloot schreven de kranten in 1922 vele prijzende kolommen. Hier en daar stond de doorgaans publiciteitsschuwe auteur zelfs een interview toe. Ze verzuchtte toen dat ze Indië zo graag nog een keer terug wilde zien. Het is er niet van gekomen. In 1927 overleed Marie Sloot tijdens een vakantie in Noordwijk aan Zee, vermoedelijk aan hartfalen. Ze werd begraven op het Amsterdamse kerkhof de Liefde. Nog datzelfde jaar stierf ook Lina.

Betekenis

Bij haar dood werd Marie Sloot geprezen om haar liefdadige werk en haar katholieke romans. De emancipatoire inzet ervan zag men (nog) niet. Het was haar correspondentievriend Jan van der Lans, die haar trefzeker typeerde met een gedicht dat begon met ‘Het welig tropisch kruid, de pronk van Java's wouden/ Uit de ooster balsemlucht naar koeler streek verplant’ (Liber Amicorum). Marie Sloot was een veelzijdige vrouw, maar hij wist hoe zij zich primair gevoeld had: een dochter van Indië.

Marie Sloot ging nooit mee in de veranderende literaire modes, maar bleef trouw aan het idealistische proza waarin ze een ietwat verfraaide versie van de werkelijkheid schetste. Dat deed niets af aan het feit dat ze in haar Indische romans gedurfde thema’s aansneed als de koloniale verhoudingen, etniciteit en de positie van Indische meisjes. Zijzelf sprak zich met trots uit over haar Indische afkomst. Ze liet zich gelden als Indische romancière, zonder het algemene publiek van zich te vervreemden. Na haar dood raakte Marie Sloot snel in de vergetelheid.

 

Naslagwerken

Atria; Van Bork/Verkruijsse; BWN; Frederiks/Van den Branden; Ter Laan; Schrijvende vrouwen.

Archivalia

  • Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen: Brieven aan Jan van der Lans.
  • Stadsarchief Amsterdam: toeg.nr. 1143, R.K. Int. Vereeniging ter bescherming van meisjes, afd. Amsterdam.

Publicaties

Voor een (voorlopig) overzicht van titels, zie website Melati van Java.

Literatuur

  • ‘Karakterschets: Nicolina Maria Sloot’, De Hollandsche Revue 27 (1922) 238-246.
  • Remco Ekkers, ‘Melati van Java’, Lexicon van de jeugdliteratuur (juni 1986).
  • Karin den Dekker, ‘“Verdedigt en beschermt uwe zwakke zusters”. De Rooms-Katholieke Vereniging ter Bescherming van Meisjes in internationaal perspectief’, Jaarboek Katholiek Documentatiecentrum (1991) 41-60.
  • Annemieke van Drenth and Francisca de Haan, The rise of caring power. Elizabeth Fry and Josephine Butler in Britain and the Netherlands (Amsterdam 1999).
  • Vilan van de Loo, ‘“Eene der meest begaafde vrouwen”. Melati van Java (1853-1927)’, Indische Letteren 17 (2002) nr. 3, 111-122
  • Vilan van de Loo, ‘Schatten uit het archief. De Indische romans van Melati van Java (1853-1927)’, Lover 33 (2006) nr. 2, 40-41.
  • Vilan van de Loo, ‘“Het eeuwig verzinnen van allerlei histories, waaraan tegenwoordig toch niemand meer gelooft”. Melati van Java en de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’, Nieuw Letterkundig Magazijn 31 (2012) nr. 1, 7-11.
  • Vilan van de Loo, Melati van Java. Dochter van Indië (z.p. 2014) [proefschrift].
  • Vilan van de Loo, Melati van Java (1853-1927). Dochter van Indië (Tong Tong, tweede dr.2017).

Illustratie

Ongedateerde portretfoto, met bijschrift ‘Dochter van Indië’ (foto bezit auteur).

Auteur: Vilan van de Loo

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 798

laatst gewijzigd: 19/07/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.