Stel, Johanna Susanna van der (1752-1818)

 
English | Nederlands

STEL, Johanna Susanna van der (geb. Amsterdam 26-12-1752 – gest. Nieuwer-Amstel 28-12-1818), danseres en toneelspeelster. Dochter van Willem van der Stel (1715-1788), toneelspeler, en Izabella de Gruijter (1716-1787), toneelspeelster. Johanna van der Stel trouwde (1) op 17-11-1774 in Rotterdam met Johannes Mouritz Mol, danser; (2) op 17-2-1793 in Amsterdam met Jonas Witsen (1765-1795), rentenier. Uit huwelijk (1) werden 2 kinderen geboren; uit (2) 3 zoons, van wie er 2 jong overleden.

Als dochter van twee toneelspelende ouders was Johanna van der Stel al vroeg vertrouwd met de Amsterdamse Schouwburg, waar ze begon als kindacteur. Op haar tiende leerde zij dansen van ‘een beroemd balletmeester’, waarmee de uit Toscane afkomstige danser Pietro Nieri zal zijn bedoeld. Haar vroegst bekende optreden was op 7 april 1763, toen ze op het toneel stond als Jantje – een figurantenrol – in de klucht Het bedurven huishouden. Ze speelde deze travestierol ‘zeer natuurlijk’, meende de Toneelbeschouwer (282). Een jaar later danste ze in een ballet mee met Clara van Santen en ‘juffrouw De Bruin’. Hoewel dit tussenspel weinig om het lijf had, vond de criticus het ‘niet onaangenaam’.

Na anderhalf jaar als dansfigurante op het toneel te hebben gestaan, ging Johanna van der Stel in de leer bij Hendrina van Thil, toen een van de betere Amsterdamse toneelspeelsters. De Toneelbeschouwer was tot tranen toe geroerd over Van der Stels acteerdebuut op 5 april 1764 in het treurspel De verhinderde wraak, waarin ze Ancus speelde, de zoon van de verbannen Romeinse veldheer Coriolanus. De elfjarige Van der Stel had het emotionele gedeelte, smekend aan de voeten van haar vader, ‘ongemeen behaaglijk uitgevoerd en weet de harten ongevoeliglijk voor haar in te nemen’. In het hierna opgevoerde kluchtspel Haat en nijd speelde zij – samen met haar moeder – ‘redelijk wel’ (Toneelbeschouwer, 371). Ook anderen waren onder de indruk van haar spel, bijvoorbeeld als Fransje in het blijspel Krispijn starrekijker. Deze veeleisende rol had zij uitstekend gespeeld, ‘met ene vrijmoedige aardigheid die zeer geestig voor deze jonge actrice was’ (Schouwburg Nieuws, 16). In haar danskunst boekte ze eveneens grote vooruitgang. Begin april 1765 mocht ze naast haar leermeester Nieri en diens vrouw Girolama Monti meedoen in het ballet De Duitse marketenters. Volgens het Schouwburg Nieuws (247) was Van der Stel ‘krachtdadig’ beter geworden als danseres.

Johanna van der Stel groeide uit tot een bekende naam voor het Amsterdamse schouwburgpubliek. Haar naam prijkte op de schouwburgbiljetten, dikwijls in combinatie met die van andere kindacteurs, wat extra publiek aantrok. Haar roem stak schril af tegen de stagnerende carrière van haar ouders. Wegens geldgebrek zou het gezin Van der Stel in 1772 zelfs zijn onderhouden door een Duitse minnaar van dochter Johanna, met wie zij in ruil voor ‘lekkernijen en geld’ zou vrijen in zijn kamertje in de Kalverstraat. Geheel kaalgeplukt moest deze minnaar uiteindelijk Holland ontvluchten, wist de anonieme auteur van ’t Galante leeven der Nederlandsche actrices te melden (15). Vooralsnog is dit echter een onbewezen verhaal.

Mesalliance

Na het afbranden van de Amsterdamse Schouwburg in 1772 vertrok Johanna van der Stel met haar ouders en broer naar Rotterdam. In een van de eerste voorstellingen in de daar door acteur Jan Punt opgerichte toneeltent op de Binnenweg speelde zij een ‘staatjuffer’ in het treurspel Gabinia. Bij de opening van het nieuwe schouwburggebouw aan de Coolsingel in december 1774 danste ze in het kluchtspel Blindemannetje en in de tussenspelen. Als vertolkster van jonge prinsessen in treurspelen en tweede soubretterollen in kluchtspelen, maar vooral als danseres gold zij als een van de betere spelers. Op 17 november 1774 trouwde ze met de uit Amsterdam afkomstige danser Johannes Mol, die in Rotterdam was aangenomen als figurant en stomme lijfwacht. Net als haar ouders woonden zij op de Binnenweg. Hun religieuze verschillen – Van der Stel was gereformeerd, Mol luthers – hebben blijkbaar geen problemen opgeleverd. Hun beide kinderen, Antonia Wilhelmina (1775) en Johannes Mourits (1778), werden in Rotterdam luthers gedoopt.

In maart 1777 kreeg Van der Stel de rol aangeboden van Xantippe in het gelijknamige blijspel van Pieter Langendijk. Hierover ontstond een conflict met haar collega Maria de Bruyn, aan wie deze titelrol eerder was toebedeeld. Van der Stel loste de kwestie diplomatiek op door te kiezen voor de kleinere rol van koningin Daria. In 1779 behoorden Van der Stel en haar man met een salaris van dertienhonderd gulden tot de best betaalde spelers. Niettemin probeerde zij in deze periode een engagement bij de Amsterdamse Stadsschouwburg te krijgen. De Amsterdamse gecommitteerden vonden de gevraagde gage van vijftienhonderd gulden acceptabel, maar toch is het er niet van gekomen. In oktober 1780 overleed Johannes Mol aan tuberculose, en Van der Stel bleef achter met twee minderjarige kinderen. Juist in deze tijd ging het financieel slecht met de Rotterdamse Schouwburg die tot 1783 zelfs de deuren moest sluiten. Van der Stel voegde zich bij het gezelschap van de acteur Ward Bingley, dat in verschillende Hollandse steden optrad, met name in Den Haag. Nadat Bingley in 1784 insolvent was verklaard, probeerde Van der Stel diens contract als directeur van de heropende Rotterdamse Schouwburg over te nemen. De commissarissen weigerden echter haar de leiding over de schouwburg te geven (Haverkorn, 234, 259).

Johanna van der Stel bleef spelen. In de stiltetijd trad ze op met zomergezelschappen op de kermissen. In 1785 kreeg ze een benefietvoorstelling in Utrecht die 312 gulden opbracht. Vanwege de sociale onrust in dat jaar moesten de optredens op de Haagse kermis worden afgezegd, wat een financiële domper betekende. Daarom verruilde zij Rotterdam voor de nieuwe Amsterdamse Schouwburg op het Leidseplein, waar de gecommitteerden bijzonder over haar te spreken waren (S.H., 116). Zij kreeg een gage van achthonderd gulden. Samen met haar eveneens aan de Schouwburg verbonden broer onderhield ze zo haar kinderen en inmiddels bejaarde ouders. Op 25 september 1786 trad Van der Stel in Amsterdam op als Blanka in het treurspel De gekroonde na haar dood.

In de jaren 1787-1788 verloor Johanna van der Stel kort na elkaar haar ouders. Rond dezelfde tijd kreeg zij een verhouding met de rijke ambtenaar Jonas Witsen, die vanaf 1790 kon leven van de rente over zijn familiefortuin. Omdat de deftige familie Witsen zich hevig verzette tegen wat ze beschouwde als een mesalliance, trouwden Johanna en Jonas in 1792 in het geheim in de vrije heerlijkheid Hoerstgen, boven Kleef. Bij de doop van hun in Leiden geboren zoon in datzelfde jaar gaven ze, om schandalen te voorkomen, toch valse namen op: Johanna Hartgers en Jonas Duijs. Een jaar later trouwde het stel alsnog publiekelijk in Amsterdam, waarbij Witsen zijn zoon erkende. Ook hebben zij het jongetje toen nogmaals laten dopen, deze keer in Ilpendam, om problemen rond de nalatenschap te voorkomen. Het dubbel gedoopte kind is jong overleden; een tweede kind werd in 1793 gedoopt in de Nieuwe Kerk. Ook deze zoon, genoemd naar Van der Stels broer Nicolaas, overleed jong. Op 4 december 1795 kwam opnieuw een zoon ter wereld: Jonas. Deze zou de grootvader worden van de kunstschilder Willem Witsen (S.H., 116-117).

Voor Johanna van der Stel betekende haar huwelijk met Witsen het einde van haar toneelcarrière. Kort na de geboorte van Jonas overleed haar echtgenoot. Ze bleef wonen op zijn buitenhuis Woelwijk aan de Overtoomseweg (Nieuwer-Amstel). Vanwege de gekelderde beurskoersen was haar mans vermogen teruggelopen van 266.000 gulden tot bijna 60.000 gulden, maar dat was voor Van der Stel nog ruim voldoende om onbezorgd van haar oude dag te kunnen genieten. Op 28 december 1818 overleed Johanna van der Stel op haar buitenplaats aan buiktyfus, twee dagen na haar 66ste verjaardag. Haar zoons uit beide huwelijken herdachten haar met een opvallend groot overlijdensbericht voor hun ‘onvergetelijke moeder’ (Voeten).

Naslagwerken

Coffeng; Worp.

Archivalia

  • Gemeentearchief Rotterdam:  DTB, Dopen 28 (Luthers), d.d. 31-5-1775 [Antonia Wilhelmina Mol] en d.d. 12-2-1778 [zoon Johannes Mourits Mol]. DTB, Trouwen Cool, d.d. 24-10-1774 [otr. Van der Stel en Mol]. DTB, Begraven 44, d.d. 6-10-1780 [Johannes Maurits Mol].
  • Stadsarchief Amsterdam: DTB, Dopen 33, p. 104 [Jonas Witsen onder valse naam ouders d.d. 3-2-1792]; 60, p. 46 [Nicolaas Witsen, d.d. 27-11-1793]; 460, p. 150 [Jonas Witsen, d.d. 9-12-1795].

(Dans)rollen

Behalve in bovengenoemde rollen danste en/of speelde Johanna van der Stel o.a. Venerik, het zoontje van Gijsbrecht, in Gijsbrecht van Amstel (1765); Cupido in het blijspel De Amerikaan (1765); met haar vader en moeder in het blijspel De stiefvaar (1765); Jasje in De glorieus (1765); Lucinde in het zang- en dansstuk Het orakel (1766); Zaïde in Harlekijn hulla (1766); Iöle in Herkules en Dianira, en Arsinoë in Arzases (1768). In Rotterdam vanaf 1774 onder andere: Helena in De ingebeelde zieke; Laonice in Rodogune; dansrol in De sluimerende boer, en Cupido in Pygmalion.

Literatuur

  • De Hollandsche Toneelbeschouwer (z.p. 1763).
  • Schouwburg Nieuws, 2 delen (Amsterdam 1764, 1765).
  • Schilderachtige beschryvingen van den nieuwgebouwde Rotterdamsche Schouwburg, en het nieuwe treurspel Maria van Bourgondiën (z.p. z.j. [1774]) 7.
  • Vijftig brieven van een Rotterdams heer (Rotterdam 1774) 2de brief, d.d. 26-5-1773.
  • ‘Het leeven der eerste actrice en voornaame danseusen juffr. V.d. S…’, in: ’t Galante leeven der Nederlandsche actrices (z.p. z.j. [ca. 1784]) 13-15.
  • P. Haverkorn van Rijsewijk, De oude Rotterdamsche schouwburg (Rotterdam 1882) 37, 46-47, 153, 193-194, 219, 226-227, 234, 259, 264, 270, 275-277, 280, 382-383.
  • E. Rebling, Een eeuw danskunst in Nederland (Amsterdam 1950) 66, 69.
  • S.H., ‘De afstamming van Willem Witsen’, Maandblad Amstelodamum 38 (1951) 114-117, aldaar 116-117.
  • Nederland's Patriciaat 44 (1958) 359-361 [Jonas Witsen].
  • F.G.L.O. van Kretschmar en S.A.C. Dudok van Heel, ‘Twee babbelstukken ontraadseld (Van der Stel en Stoopendaal). Kunstverzamelingen als sleutel tot identificatie’, Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 34 (1980) 142-176, aldaar 162-167, 169-171.
  • S.A.C. Dudok van Heel, ‘Het buitenechtelijk kind of de blinde vlek bij de genealoog’, in: Uw Amsterdam, E.W.A. Elenbaas-Bunschoten red. (Amsterdam 1988) 165-186, aldaar 174.
  • Anna S. de Haas, Het repertoire van de Amsterdamse Schouwburg 1700-1772 (Maastricht 2001) 166-167, 175-176.
  • Jessica Voeten, ‘De zwevende vrouw’, NRC Handelsblad 3-8-2001, 23 (Cultureel Supplement).
  • Henk Gras, ‘“Taal, Poëzij en kunstbeleid/ Met behoud, liefst, van uw maagd’lijkheid”. Nieuw licht op de vroege schouwburggeschiedenis van Rotterdam, 1781-1792, Rotterdams Jaarboekje (2002) 244-282, aldaar 246, 256, 276 n. 26 en n. 28.
  • Anna de Haas, ‘Kinderen op het toneel van de achttiende eeuw: wonderkinderen of toneelspelers in opleiding?’, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 32 (2009) 1-15, aldaar 2.

Illustratie

'Johanna van der Stel, actrice en danseresje op de Schouwburg te Rotterdam', door onbekende kunstenaar, 1774 (Gemeentearchief Rotterdam).

Auteur: Maarten Hell

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 566

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.