Suringa, Derkje (1889-1970)

 
English | Nederlands

SURINGA, Derkje, vooral bekend als Derkje Hazewinkel-Suringa (geb. Groningen 25-3-1889 – gest. Enschede 2-8-1970), eerste vrouwelijke hoogleraar in de rechtswetenschappen. Dochter van Johannes Dirk Suringa (1862?-1918), ambtenaar ter secretarie, en Jantien Hilbrants (1863-1946). Derkje Suringa trouwde op 21-7-1910 in Groningen met Cornelis Hazewinkel (1875-1962), geschiedenisleraar. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.

Derkje (Dea voor intimi) Suringa groeide met een jongere zus (Hinderika) en broer (Johannes) op in de stad Groningen, waar haar vader ambtenaar was op de gemeentesecretarie. In 1907, na de vijfde klas van het gymnasium, deed ze staatsexamen. Vervolgens bezocht zij de huishoudschool en liep, zoals ze zelf schreef voor haar plezier, colleges psychologie en logica bij de Groningse hoogleraar Gerard Heymans. Op 21-jarige leeftijd trouwde ze met Cornelis Hazewinkel, op dat moment leraar geschiedenis en Nederlands in Zwolle. Hij was haar leraar op het gymnasium geweest. Ze kregen drie kinderen: Jan (1911), Johan Cornelis Dirk (1914) en Wilhelma Maria (1920). Toen haar man in 1912 conrector werd aan het Barlaeus Gymnasium, verhuisde het gezin vanuit Zwolle naar de Amsterdamse Okeghemstraat (nr. 9, later nr. 15). Om in het levensonderhoud te voorzien, namen de Hazewinkels pleegkinderen in huis.

‘Nieuwe ster’

Pas in 1921 ging Hazewinkel-Suringa – inmiddels 32 jaar oud – studeren. De gezondheid van haar man liet in die tijd te wensen over en hun spaargeld (Russische aandelen) was in rook opgegaan. Om de rol van kostwinner eventueel te kunnen overnemen, zocht ze een vak dat ze ook thuis zou kunnen uitoefenen. Ze had eigenlijk theologie willen gaan studeren, maar koos – heel pragmatisch – voor de studie rechten aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam, met het idee repetitor te kunnen worden. Na één jaar slaagde ze cum laude voor haar kandidaats en vervolgens werkte ze als student-assistent bij de romanist Henri Hijmans. Na haar doctoraalexamen (1925), opnieuw cum laude, was ze vier jaar assistent van de hoogleraar Paul Scholten – ze gaf colleges erfrecht. Er gingen stemmen op om haar tot hoogleraar te benoemen, maar daartegen rees protest omdat ze niet was gepromoveerd. Intussen was de gezondheid van haar echtgenoot weer opgeknapt en was het gezin in 1927 naar een bovenwoning aan de pas gebouwde Minervalaan (nr. 20) verhuisd.

Op 19 juni 1931 promoveerde Derkje Hazewinkel-Suringa cum laude op een proefschrift over eigendomsoverdracht in het Romeinse recht. Een jaar later werd ze benoemd tot hoogleraar strafrecht; daarmee was ze in Nederland de eerste vrouwelijke hoogleraar in de rechtswetenschappen. De benoeming van Hazewinkel-Suringa zorgde voor enige ophef omdat ze een getrouwde vrouw was en moeder van drie kinderen, aldus Het Volk (21-1-1932). De Gooi- en Eemlander (15-5-1932) beschreef de ‘nieuwe ster aan den professoralen hemel’ als een soort bezienswaardigheid: een vrouwelijke hoogleraar die toch ‘een frisschen huismoeder’ was.

In haar inaugurele rede De straf en haar achtergrond keerde Hazewinkel-Suringa zich tegen de vergeldingsleer en bepleitte ze dat de bescherming van de rechtsorde als eerste strafdoel gezien dient te worden. Ze was geen lid van een politieke partij, maar wel politiek geëngageerd. Zo tekende ze in 1934 met zes andere juristen protest aan tegen de strafrechtelijke vervolging in Duitsland van een Nederlandse SDAP'er die door nationaal-socialisten werd verdacht van het verspreiden van de Freie Presse – hij werd tot twee jaar cel veroordeeld. In 1936 werd Hazewinkel-Suringa lid van het Comité van Waakzaamheid, een initiatief om te waarschuwen tegen de gevaren van het nationaal-socialisme. Twee jaar later ondertekende ze het ‘Adres van intellectuelen’ tegen de nieuwe koers van de regering om vreemdelingen uit te zetten. Ook ondertekende ze in 1938 een oproep aan de minister van Justitie om Duits-Joodse kinderen ‘in zeer grooten getal’ op te nemen.

Tegen de doodstraf

Toen in maart 1942 Joodse hoogleraren werden ontslagen, diende Hazewinkel-Suringa, sinds 1939 decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, met de hoogleraar anatomie M.W. Woerdeman in de academische senaat een motie in die opriep tot sluiting van de universiteit zolang de ontslagen niet ongedaan waren gemaakt. De motie werd met 41 tegen 23 stemmen verworpen. Vervolgens werd ze nog datzelfde jaar ontslagen en verbannen uit de provincie Noord-Holland. De overige oorlogsjaren bracht ze daarom deels door in Utrecht.

Na de bevrijding kreeg Hazewinkel-Suringa haar positie aan de faculteit terug. Het eerste artikel dat ze in 1946 schreef, was een protest tegen de herinvoering van de doodstraf. Daarmee ging ze in tegen de heersende mening dat landverraders die straf verdienden. ‘Volksbewustzijn is nog geen rechtsbewustzijn’, aldus Hazewinkel-Suringa, die vond dat de rechtsstaat diende te herleven nu de oorlog voorbij was. Directe gevolgen had haar pleidooi niet: in 1952 werd de doodstraf in Nederland voor het laatst voltrokken, en pas in 1983 werd de doodstraf in Nederland grondwettelijk afgeschaft. Toen in de naoorlogse jaren stemmen opgingen om de door de bezetter ingevoerde fusie van marechaussee en rijkspolitie in stand te houden, heeft ze zich hiertegen verzet, en met succes – de marechaussee zou haar bij haar afscheid danken met een zilveren schaal (mededeling van kleinzoon Jeroen Boon).

Het belangrijkste werk van Hazewinkel-Suringa, was haar Inleiding tot de studie van het Nederlands strafrecht (1953): een studieboek dat werd geprezen om zijn heldere en levendige stijl, en vele malen werd herdrukt en bewerkt. Pas bij de vijftiende druk (1996) verdween haar naam als auteur en werd de titel: Mr. D. Hazewinkel-Suringa’s Inleiding tot de studie van het strafrecht. Het boek is de basis voor de strafrechtopleiding van rechtenstudenten. Als docent trad ze haar studenten met grote menselijke warmte tegemoet, als examinator echter werd zij gevreesd omwille van haar preciesheid, aldus P. Nève in het Biografisch Woordenboek van Nederland (BWN, 1979).

In 1959 ging Hazewinkel-Suringa met emeritaat. Drie jaar later overleed haar echtgenoot. Bij het vijftigjarig bestaan van de Vereniging van Vrouwen met een Academische Opleiding (VVAO) schreef ze een artikel over haar generatie studentes, die ze als ‘harmonische generatie’ vergeleek met de ‘heroïsche’ vrouwen die hun waren voorgegaan. Aletta Jacobs en de haren hadden moeten vechten en waren daarom vooral strijdlustig en viriel geweest. Haar eigen generatie, zo stelt zij, ‘verenigde het flinke van haar voorgangsters met het echte vrouw-zijn’ (gecit.‘De harmonische generatie’, 86). Vlak voor haar dood verhuisde Derkje Hazewinkel-Suringa naar haar dochter in Enschede omdat ze ziek was. Daar overleed ze op 2 augustus 1970, in de ouderdom van 81 jaar.

Betekenis

Na de dood van Derkje Hazewinkel-Suringa verschenen er enkele necrologieën in vaktijdschriften, maar verder was er geen aandacht voor de dood van de eerste vrouwelijke hoogleraar in de rechtswetenschappen. Loe de Jong beschrijft in deel 6 van zijn Koninkrijk der Nederlanden (1972) haar optreden in de senaat van de Universiteit van Amsterdam. Ook de universiteitshistoricus Peter Jan Knegtmans besteedt aandacht aan de opmerkelijke rol die Hazewinkel-Suringa aan de Amsterdamse universiteit heeft gespeeld. In het overzicht van de zestig belangrijkste Nederlandse juristen ontbreekt ze omdat ze ondanks haar gezaghebbende naslagwerk nooit ‘gezichtsbepalend’ is geweest. Wel is in Leiden een straat naar haar genoemd, en nam tijdschrift Elsevier haar in 1998 op in de top vijftig van twintigste-eeuwse vrouwen die Nederland hadden ‘gemaakt’. Na een actie van promovendi die zich stoorden aan de onzichtbaarheid van vrouwen, werd in 2018 een door Irma Braat geschilderde portret van Hazewinkel-Suringa toegevoegd aan de portrettengalerij van de faculteitskamer in de Oudemanhuispoort. Daarmee was ze de eerste vrouw tussen de mannen.

Naslagwerken

BWN.

Archivalia

Stadsarchief Amsterdam: archief- en woningkaarten Hazewinkel en Suringa.

Publicaties (selectie)

  • Mancipatio en Traditio. Bijdrage tot de kennis van de eigendomsoverdracht in het Romeinse recht (Alphen a/d Rijn 1931).
  • ‘De doodstraf’, Tijdschrift voor Strafrecht 55 (1946) 2-23.
  • De doolhof van het beroepsgeheim (Haarlem 1959).
  • ‘De harmonische generatie en de heroische groep die daaraan vooraf ging’, in: M. Rood-de Boer red., Aletta en later (Arnhem 1968) 67-88.
  • Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht (Haarlem 1953; 14de druk 1995).

Voor een volledige bibliografie, zie Tijdschrift voor Strafrecht 79 (1970) 182-184.

Literatuur

  • ‘Bij het aftreden van Mevr. Prof. Mr. Derkje Hazewinkel-Suringa’, Tijdschrift voor Strafrecht 68 (1959) 209-213.
  • D. Wiersma, Folia Civitatis 12 (1959) 30 (aug.) 2.
  • Ch.J. Enschedé, [necrologie] Tijdschrift voor Strafrecht 79 (1970) 181-182.
  • J. van Waning [necrologie], Militair Rechtelijk Tijdschrift 63 (1970) 575-576.
  • Peter Jan Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest. De Universiteit van Amsterdam tussen 1935 en 1950 (Amsterdam 1998).
  • Peter Jan Knegtmans, Professoren van de stad. Het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 2007).
  • Leny de Groot-van Leeuwen, ‘Derkje Hazewinkel-Suringa. Moed en middenweg’, Recht der Werkelijkheid 34 (2013) nr. 3, 121-130.

Illustratie

Derkje Hazewinkel-Suringa, door onbekende fotograaf, 1960 (particuliere collectie).

Auteur: Leny de Groot-van Leeuwen (met dank aan Nicoline van Voorst Vader en Jeroen Boon)

laatst gewijzigd: 20/11/2018

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.