Swarth, Stephanie Hélène (1859-1941)

 
English | Nederlands

SWARTH, Stephanie Hélène (geb. Amsterdam 25-10-1859 – gest. Velp 20-6-1941), dichteres. Dochter van Eduard Swarth (1819-1895), koopman en bankier, en Maria Jacoba Heijblom (1822-1889). Hélène Swarth trouwde op 27-2-1894 in Den Haag met Willem Frederik Lodewijk Lapidoth (1861-1932), journalist. Dit huwelijk, dat werd ontbonden op 30-6-1910, bleef kinderloos.

Hélène Swarth werd in Amsterdam geboren als jongste van negen kinderen. Haar vader was een ondernemer die ook enige tijd consul van Portugal was geweest. Toen ze zes jaar oud was, verhuisde het gezin naar Brussel, waar de jongste kinderen van het gezin huisonderwijs in het Frans kregen. Tot verdriet van Hélène keerden ze in 1869 terug naar Amsterdam omdat haar moeder heimwee had. Ze schreef haar gevoel van zich af in een reeks Franse gedichten, waarvan ze er één aan Victor Hugo stuurde. Ze kreeg een persoonlijke dankbrief terug. In 1871 kwam er een einde aan haar Amsterdamse ‘ballingschap’: de familie ging weer in Elsene (Brussel) wonen en Hélène kwam terecht op een Frans meisjespensionaat. Ze werd in 1876 verliefd op Maurice Warlomont (1860-1889), de neef van een buurvrouw die als Max Waller een bekend Franstalig auteur zou worden. In zijn novelle La vie bête (1883) zou Waller een en ander bagatelliseren, maar Swarth bleef altijd terugverlangen naar deze ‘wrede godenschone knaap/ die lachend speelde met mijn meisjeshart’ (Morgenrood, 119).

‘Zingend hart’

In 1879 debuteerde Hélène Swarth bij een Parijse uitgever met de dichtbundel Fleurs du rêve. Een tweede Franstalige bundel kwam in 1882 uit in Arnhem. In hetzelfde jaar schreef ze in een brief aan de Vlaamse schrijver Pol de Mont, haar grote voorbeeld en inspirator, dat ze voortaan in haar (en zijn) moedertaal zou dichten. Haar bundels Eenzame bloemen en Blauwe bloemen, beide van 1884, werden geestdriftig ontvangen. ‘Sinds de uitgave van Jacques Perks gedichten heeft ook geen jong Hollands dichter mij zó aangedaan’, juichte de ‘tachtiger’ Lodewijk van Deyssel. In datzelfde jaar ging de bank van haar vader failliet en verhuisde het gezin naar Mechelen. Willem Kloos nam vanaf 1885 regelmatig sonnetten van Swarth op in De Nieuwe Gids, al had hij haar eerste bundel sentimenteel gevonden. Na haar bundel Sneeuwvlokken (1888) prees hij haar echter  als ‘het zingende hart in onze letterkunde’. De bundel Rouwviolen (1889), geschreven na de dood van Waller, verscheen op het hoogtepunt van haar literaire leven. In de jaren 1890-1892 was ze verloofd met de zestien jaar oudere schrijver Henk van der Mey, maar hieraan kwam abrupt een einde. In 1894 trouwde ze met Frits Lapidoth, een journalist die zich net als Swarth aangetrokken voelde tot het occulte. Het paar ging wonen in de Borneostraat in Den Haag.

Swarth schreef op den duur zo veel gedichten, meest sonnetten, dat ze zelf de tel kwijtraakte. De kwaliteit bleef achter bij de kwantiteit. Frederik van Eeden noemde haar zelfs het ‘herkauwende hart’. In 1910 strandde het huwelijk. Lapidoth was, zoals ze zelf later zou zeggen, ‘niet alleen ontrouw maar dat op een beschamende en grievende wijze’ (Brouwers). Daarna is Hélène Swarth tot haar dood alleen gebleven. De zomers bracht ze door in een pension in De Steeg, ‘s winters woonde ze in Den Haag, de stad die haar met een jaargeld ondersteunde. Het moeten eenzame jaren zijn geweest. Wel vond ze een kritisch doch trouw bewonderaar in de dichter J.C. Bloem, die haar zeventigste verjaardag in 1929 vierde met een lovend essay. Hélène Swarth stierf op 21 juni 1941 in Velp, in het pension aan de Pinkebergerweg waar ze – eenzaam en zwaarlijvig – haar laatste jaren had gesleten: een ooit bejubelde maar vergeten dichteres.

Betekenis

Hélène Swarth is een van de meest gelezen dichteressen van Nederland. Ze is geroemd en verguisd. In zijn voorwoord bij Het zingende hart  roemt J.C. Bloem haar als ‘de grote stem, die zingt van de essentialia van leven en dood, van liefde en leed en al die weinige eeuwige dingen, die te allen tijde het werkelijke van het mensenleven hebben uitgemaakt’. Hoewel Kloos in 1887 had beweerd ‘dat aan Hélène Swarth de toekomst onzer dichtkunst behoort’, is haar werk ook fel bekritiseerd. Over Rouwviolen is geschreven dat de literaire vormgeving een ‘wanverhouding tussen dichterschap en werkelijkheid’ schept (Liebaers, 25-26). Anton van Duinkerken noemt haar werk in 1965 vooral meelijwekkend omdat Swarth ‘nergens ter wereld ooit iemand heeft kunnen vinden, die op den duur in staat bleek, zinloos met haar mee te lijden’ (Van Duinkerken, 278). Haar reputatie van ‘dichteres van de tragische figuur’ is nog versterkt door de monografie die de romancier en essayist Jeroen Brouwers in 1985 over de trieste tweede helft van haar leven schreef.

Erica van Boven pleit in Schrijvende vrouwen (2010) voor een herwaardering van Swarths werk. Ze wist een groot publiek te raken met melancholieke, zangerige verzen zoals ‘De koekoek roept, de merel fluit,/ Kastanjes bloeien, wit en rood…/ O vogel zoet, fluit niet zo luid!/ Mijn lente is heen, mijn liefde is dood’. Tijdgenoot Lodewijk van Deyssel nam aanstoot aan openhartige regels zoals: ‘En vlammen stroomden door mijn boezem heen’ omdat ze als vrouw daarmee in zijn ogen grenzen van het betamelijke overschreed. Fijntjes wijst Van Boven op de dubbelzinnige receptie van deze poëzie. In De klop op de deur (1930) laat Ina Boudier-Bakker de hoofdpersoon kennismaken met Swarths dichtwerk:  ‘“Maar hemel!” zei ze hardop […], “dat een vrouw dat alles maar zo zégt. Voor Jan en Alleman: dat een man niet van haar houdt en hoe ze daaronder lijdt. Dát kan ik niet uitstaan! Maar… wat is ‘t ook mooi, ach wat is ‘t prachtig gevoeld – en gezégd.” En ze las opnieuw’. (Schrijvende vrouwen, 32-33).

De naam van dichteres Hélène Swarth is tegenwoordig zo goed als vergeten. Toch telt Nederland diverse ‘Hélène Swarthstraten’ en nam Gerrit Komrij zeven gedichten van haar op in zijn bloemlezing De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten.

Naslagwerken

Van Bork/Verkruijsse; BWG; BWN; Frederiks/Van den Branden; Schrijvende vrouwen; Ter Laan.

Archivalia

Letterkundig Museum, Den Haag: niet gecatalogiseerde archivalia Hélène Swarth (signatuur: S 00987 NG).

Publicaties

Bibliografie van Hélène Swarth in DBNL.

Literatuur

  • http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/lgedeelte
  • L.E. Smallegange, ‘Hélène Swarth’, Opwaartsche Wegen 4 (1926-1927) 143-162.
  • J. Reddingius, ‘Een nieuw dichtwerk van Hélène Swarth’, De Nieuwe Gids 52 (1937) nr. 1, 538-544.
  • H.G.M. Prick, ‘Herwaardering van een hart’, Roeping 28 (1951-1952) 368-369.
  • P. van Eeten, ‘Kloos en zijn sonnetten aan Hélène Swarth’, De Nieuwe Taalgids 54 (1961) 289-295.
  • H. Liebaers, Hélène Swarths Zuidnederlandse jaren (Gent 1964).
  • Anton van Duinkerken, ‘Het noodlot van Hélène Swarth’, Dietsche Warande & Belfort 10 (1965) 266-279.
  • Jeroen Brouwers, Hélène Swarth. Haar huwelijk met Frits Lapidoth 1894-1910 (Amsterdam 1985).
  • J. Brouwers, De schemerlamp van Hélène Swarth. Hoe beroemd zij was en in de schemer verdween (Amsterdam 1987).
  • H. Boeke, ‘In briefwisseling met Hélène Swarth’, Juffrouw Ida 13 (1987) nr. 2, 2-10.
  • Fijtje Koets, Hélène Swarth en Augusta Peaux verguisd of vergeten. Twee vrouwelijke Nederlandse dichters en de canon (Utrecht 1994).
  • J. Poelstra, ‘De eerste vrouwelijke leden van de Maatschappij’, Nieuw Letterkundig Magazijn 18 (2000) 16-23.
  • Maaike Meijer, ‘Gender effects of male literary discourse: the case of Hélène Swarth’, in: Susan van Dijk, Lia van Gemert en Sheila Ottway red., Writing the history of women’s writing. Toward an international approach (Amsterdam 2001) 109-119.
  • Erica van Boven, ‘Autonomy and gender ideology. The writers of the 1880s on their female colleague, Hélène Swarth’, in: Gillis Dorleijn e.a. red., The autonomy of literature at the fins de siècles (1900 and 2000). A critical assessment (Leuven 2007) 145-157.
  • L. Vandenbussche, Het veld der verbeelding. Vrijzinnige vrouwen in Vlaamse literaire en algemeen-culturele tijdschriften (1870-1914) (Gent 2008).

Illustratie

Portretfoto, door Frère Géruzet, Brussel 1879 (Literatuurmuseum, Den Haag).

Auteur: Redactie 

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 805

laatst gewijzigd: 21/07/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.