Diën (1850-1908)

 
English | Nederlands

DIËN, vooral bekend als Tjoet Nja Din of Cut Nyak Dien (geb. Lampadang, Java ca. 1850 – gest. Soemedang, Java 6-11-1908), Atjehs verzetsstrijdster en  nationale heldin van Indonesië. Dochter van Teukoe Nanta Setia (gest. 1873), districtshoofd, en Tjoet Maligoi. Diën trouwde (1) in 1858? met Ibrahim Lamnga (gest. 1878), schriftgeleerde en verzetsstrijder; (2) in 1880 met Oemar (1854-1899), verzetsstrijder en militair. Uit huwelijk (1) werd ten minste 1 zoon geboren, uit (2) ten minste 1 dochter.

Tjoet Nja (‘jonkvrouw’) Diën werd geboren als derde kind en enige dochter van Teukoe (‘jonker’) Nanta Setia, districtshoofd van Atjeh, en Maligoi, dochter van een schriftgeleerde. Haar oudste broer stierf jong, haar andere broer (Rajoet) was laagbegaafd (Van Langen). Diëns grootvader van vaderszijde was afkomstig uit de nabije Padangse Bovenlanden. In Atjeh was hij legeraanvoerder van sultan Soelaiman II, die regeerde van 1837 tot 1858. Tjoet Nja Diën werd volgens de overlevering op achtjarige leeftijd uitgehuwelijkt aan de schriftgeleerde Teukoe Tjik Ibrahim Lamnga, die blijkens zijn predikaat ‘Tjik’ (hadji) in Mekka was geweest. Naar Atjehs matrilokaal gebruik vestigde het paar zich in een nieuw huis op het ouderlijk erf van de bruid.

Het sultanaat Atjeh (moderne spelling: Aceh) op Sumatra functioneerde tot 1873 als soevereine staat. In dat jaar veroverden Nederlandse troepen de hoofdstad Banda Atjeh. Diëns vader, broer en echtgenoot namen actief deel aan het gewapende verzet tegen de ‘kompeuni’, zoals het Nederlands-Indische leger in Atjeh werd genoemd. In de winter van 1875-1876 vluchtte Diën met haar gezin naar de Padangse bergen. Bij een aanval van de Nederlandse generaal Van der Heijden in 1878 sneuvelde haar man op de Glitaroenpas. Haar zoon Teukoe Bata moet omstreeks dezelfde tijd zijn geboren (in 1900 werd hij volgens de Deli Courant twaalf jaar).

In 1880 nam Teukoe Oemar, Diëns volle neef van vaderszijde, de plaats in van Ibrahim Lamnga, als leider van de verzetsstrijders én als Diëns echtgenoot. Diën verhuisde naar het dorp Lampisang, waar Oemar met zes andere vrouwen leefde. In datzelfde jaar vestigden de Nederlanders een burgerlijk bestuur in Atjeh. Vier jaar later nam Oemar als generaal-majoor dienst onder Van der Heijden. Toch bereidden de mannen rondom Diën in die jaren een nieuwe verzetsbeweging (‘djihad’) voor, daartoe geïnspireerd door de preken van de orthodoxe schriftgeleerde Tjik di Tirò. In 1896 keerde Oemar zich met zijn modern bewapende manschappen tegen Van der Heijden. Brieven in de Indische pers suggereerden dat Tjoet Nja Diën de opstand financierde en ook zelf de wapens had opgenomen. Volgens de Java-bode voerde ze in september 1898 het bevel over tweehonderd ‘geweren’ in de bergen, terwijl Oemar met honderd man elders vocht. Van Heutsz, de opvolger van Van der Heijden, wist Oemar in februari 1899 te doden. Volgens de Indische pers werd zijn stoffelijk overschot door rebellen naar de bergen vervoerd, waar Diën twee weken met het lijk zou zijn rondgetrokken alvorens het te begraven. Volgens de overlevering zou ze haar ontroostbare dochter Gambang toen tot de orde hebben geroepen: ‘Wij Atjehse vrouwen bewenen geen man die een martelaar (sjadid) is geworden’.

Door de militaire successen van Van Heutsz, die door de Nederlandse islamoloog Christiaan Snouck Hurgronje goed geïnformeerd was over het Atjehse verzet en zijn leiders, verwaterde de djihad na 1899 tot een soort guerrillabeweging. In deze beweging speelden vrouwen een actieve rol (Siapno, 26-27). Tjoet Nja Diën en haar legertje raakten al snel geïsoleerd. In oktober 1899 meldde de Deli Courant dat ze moeite had de oude bondgenoten van haar overleden man te mobiliseren. Na de dood van haar zoon in 1904 was ze uitgeblust en door reuma en staar vrijwel invalide. In gezelschap van haar dochter en een handvol getrouwen kwijnde ze weg in de bergen.

In 1905 verried een van Tjoet Nja Diëns lijfwachten haar schuilplaats aan een militaire patrouille. Gambang ontsnapte – ze zou later trouwen met een zoon van Di Tirò –, maar Diën werd in november in een draagstoel naar Banda Atjeh vervoerd. Daar werd ze aan haar staar geholpen (Van der Pol, 349-352). In december 1906 bracht men haar incognita naar Java, waar ze door bemiddeling van de regent van Soemedang in huis kwam bij de plaatselijke schriftgeleerde Ilyas. In de nabije moskee gaf ze koranlessen. Vanwege haar aristocratische manieren noemden leerlingen haar ‘Iboe Praboe’ (‘koningin-moeder’). Ze stierf op 6 november 1908 en werd op de vorstelijke begraafplaats Goenoeng Poejoeh in Soemedang begraven.

Reputatie

‘We hebben haar!’, zou de Nederlandse luitenant hebben geroepen die Tjoet Nja Diën in 1905 aanhield. Was ze werkelijk zo’n grote vangst? De Indische journalist C. van der Pol schreef in 1918 dat ze na de dood van Oemar in de bergen troonde als een ‘woudkoningin, daar een gezag uitoefenend zoals in de laatste twee eeuwen geen sultan […] bezat’. In de Indische (en in mindere mate de Nederlandse) pers dook haar naam van 1898 tot 1909 weliswaar geregeld op, maar in de honderden ambtelijke adviezen die Snouck Hurgronje vanaf 1889 uitbracht, ontbreekt haar naam. Haar aanhouding maakte ook allerminst een einde aan het verzet in Atjeh. Wel had dit wapenfeit voor de Nederlandse bezettingstroepen aanzienlijke symbolische waarde. Het sloot een episode af die was begonnen met het ‘verraad’ van Diëns man Teukoe Oemar.

Toen de schrijfster Madelon Lulofs stof zocht voor een historische roman over de Atjehoorlog, kwam ze via Snouck Hurgronje’s etnografie De Atjèhers en een daarin aangehaald inheems epos over de opstand van Teukoe Oemar uit bij Diën. In 1948 verscheen haar Tjoet Nja Din: de geschiedenis van een Atjehse vorstin. De roman werd in de Nederlandse pers nagenoeg genegeerd, maar werd in 1954 in het Indonesisch vertaald. In 1959 is Diëns graf op Java teruggevonden en in 1964 werd ze uitgeroepen tot nationale heldin. Lulofs’ roman werd in Nederland pas een succes toen hij in 1985 werd herdrukt. In 1989 is Diëns leven in Indonesië verfilmd door Eros Djarot, met Christine Hakim in de titelrol. In Atjeh is een klein vliegveld naar haar vernoemd.

Niet alleen de Nederlands-Indische, maar ook de Indonesische nationale overheid heeft zich Diën dus als icoon toegeëigend. Beide tradities zijn onderzocht in het proefschrift van de Filipijns-Australische sociologe Joy Siapno. In Leiden vond Siapno een foto van Diën na haar aanhouding: een veel minder heldhaftig beeld dan de portretten die sinds 1964 in Indonesië rondgaan. Op deze foto heeft Diën zich echter wel in gebed (doe’a) laten afbeelden. Ze wilde kennelijk de geschiedenis ingaan als een exempel van vrome strijdlust.

In Atjeh wordt de trots op de ‘nationale heldin’ Diën tegenwoordig overheerst door wantrouwen tegen de nationale overheid in Jakarta, die de Javaanse Radèn Ajoe Kartini naar voren schuift als nationaal symbool van vrouwenemancipatie en moederschap. Dat een vrouw zoals Diën leiding gaf aan het gewapende verzet tegen de ‘ketters’ uit Nederland, was volgens Siapno geen unicum, zeker niet in de matrilineaire samenleving in Atjeh en de aangrenzende Padangse Bovenlanden. Ondanks het vele inlichtingenwerk van Snouck Hurgronje bleven de bezetters zich erover verbazen dat bij de omgekomen verzetsstrijders zoveel ‘als man verklede gewapende vrouwen’ waren. Dat de meeste vrouwen in Atjeh traditioneel broeken droegen, was hun onbekend (Siapno, 26-27, 151).

Literatuur en uitgegeven bronnen

  • C. Snouck Hurgronje, De Atjèhers (Batavia 1893-1895).
  • K.F.H. van Langen, Beknopt alfabetisch informatieboekje betreffende Groot-Atjehsche personen en aangelegenhede (Kota-Radja 1897).
  • C. van der Pol, ‘Tjoet Nja Diën’, De Gids 82 (1918) 334-353.
  • C. Snouck Hurgronje, Ambtelijke adviezen van C. Snouck Hurgronje 1889-1936, E. Gobée en C. Adriaanse ed. (Den Haag 1957-1965).
  • M.H. Székely-Lulofs, Tjoet Nja Din: de geschiedenis van een Atjehse vorstin (Amsterdam 1985).
  • J. A. Siapno, Gender, Islam, nationalism and the state in Aceh. The paradox of power, co-optation and resistance (Londen 2002).
  • De Indische nieuwsberichten zijn geciteerd in de Leeuwarder Courant.

Illustratie

Tjoet Nja Diën in gebed, na haar aanhouding in 1905 (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Leiden).

Auteur: Kees Kuiken (met dank aan dr. Fred Leemhuis)

 

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 784

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.