Visscher, Maria Tesselschade Roemersdr. (1594-1649)

 
English | Nederlands

VISSCHER, Maria Tesselschade Roemersdr., ook bekend als Tesselschade (geb. Amsterdam 25-3-1594 – begr. Amsterdam 24-6-1649), dichteres. Dochter van Roemer Visscher (1547-1620), graanhandelaar en dichter, en Aefgen Jansdr. Onderwater (gest. 1619). Maria Roemersdr. Visscher trouwde op 26-11-1623 in Amsterdam met Allard Jansz. Crombalch (gest. 1634), zeeofficier. Uit dit huwelijk werden 3 dochters geboren.

Maria Roemersdr. Visscher, door mannelijke tijdgenoten geroemd als ‘puikjuweel der vrouwelijke sekse’, was al direct na haar geboorte uitzonderlijk, en wel vanwege haar roepnaam. Haar vader gaf haar de naam ‘Tesselschade’ als herinnering aan de financiële verliezen die hij drie maanden voor haar geboorte had geleden door een scheepsramp bij Texel, waarbij het merendeel van veertig koopvaardijschepen was vergaan.

Dankzij haar geletterde vader kreeg zij een veelzijdige opvoeding, gericht op ontplooiing van kunstzinnige en literaire talenten, maar ook van fysieke vaardigheden als zwemmen. Tesselschade Roemersdr. bekwaamde zich onder andere in tekenen, borduren en het bespelen van verschillende muziekinstrumenten. Ze was zeer bedreven in het graveren van glazen, maar blonk vooral uit in de zangkunst. Ook beheerste zij zowel het Frans als het Italiaans.

Samen met haar oudere zusters Anna en Geertruyd groeide Tesselschade Roemersdr. op in het ouderlijk huis aan de huidige Geldersekade in Amsterdam. Dit huis was in het tweede decennium van de zeventiende eeuw een trefpunt van de toenmalige literaire voorhoede, waartoe bekende dichters als Hooft, Vondel en Bredero behoorden; laatstgenoemde maakte de jonge Tesselschade tevergeefs het hof.

Na de dood van Roemer Visscher in 1620 bleven zijn dochters Anna en Tesselschade – Geertruyd was inmiddels getrouwd – het huis nog enkele jaren openstellen voor literaire bijeenkomsten, tot ook zij kort na elkaar in het huwelijk traden.

Huwelijksjaren

In 1623 trouwde Tesselschade Roemersdr. met de zeeofficier Allard Crombalch, van wiens achtergrond niet veel meer bekend is dan dat hij verwant was aan Alkmaarse regenten en in hun kringen verkeerde. Ze hebben elkaar mogelijk leren kennen omdat Roemer Visscher een buitenplaats in de noordelijk van Alkmaar gelegen Wieringerwaard bezat. Hun huwelijkssluiting werd begeleid door hoffelijke en speelse gedichten van Hooft, Vondel en Constantijn Huygens, die inmiddels deel was gaan uitmaken van de literaire kring om Hooft en menig gedicht aan Tesselschade zou wijden. Niets wijst erop dat ook haar echtgenoot kunstzinnig geïnteresseerd was. Zij vestigden zich in Alkmaar. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Teetgen in 1625, Maria in 1628 en nog een meisje dat kort na haar geboorte stierf in 1631.

Bij haar huwelijk moest Tesselschade als dichteres nog naam maken, maar in Huygens’ dichtbundel Otia (1625) was al wel een sonnet van haar opgenomen te midden van een serie vriendendichten voor Huygens en Hooft, alle op dezelfde rijmwoorden. Zij bleef een vriendschappelijk contact onderhouden met Hooft, vooral nadat hij in 1627 was hertrouwd. Vanaf die tijd zou zij – samen met haar gezin – vrijwel elke zomer logeren op het Muiderslot, waar Hooft als drost van Muiden woonde. Zij zong voor Hoofts gasten en droeg bij aan de hier gecultiveerde spirituele conversatie. Uit de brieven van Hooft blijkt hoezeer hij onder de indruk was van haar charme.

Omstreeks 1630 werkte zij aan een vertaling van Torquato Tasso’s christelijke epos La Gerusalemme liberata (1575), en samen met Hooft vertaalde zij het heldendicht Adone (1623) van de dichter Giambattista Marino. Met Hooft deelde zij ook de smaak voor moderne cerebrale poëzie van de Engelse John Donne, die Huygens bij hen had geïntroduceerd. Uit de tijd van haar huwelijk zijn enkele gedichten van haar bekend, onder andere een verzoenend vers naar aanleiding van een in 1630 door Vondel uitgeschreven dichtersprijsvraag die bedoeld was als een offensief tegen uitingen van religieuze onverdraagzaamheid. Ook haar vrienden wees zij soms vriendelijk terecht. In een brief aan Caspar Barlaeus (dd. 12 augustus 1636) zette Hooft haar naam dan ook veelzeggend om in het anagram ‘Sachte sedeles’: zachte zede-les.

In mei 1634 trof Tesselschade Roemersdr. een dubbele slag. Binnen één dag verloor zij zowel haar oudste dochtertje, de negenjarige Teetgen, als haar echtgenoot: Teetgen stierf aan de pokken, Allard aan een bloedspuwing, die door de arts werd toegeschreven aan zijn overmatig verdriet – maar in werkelijkheid waarschijnlijk aan een te grote dosis kalmeringsmiddelen. Hooft en Huygens schoven de moeilijke taak om gepaste troostwoorden te vinden naar elkaar toe, waarop Tesselschade zelf met een brief aan Hooft hun stilte doorbrak. Deze uiterste beproeving door het wrange noodlot had haar diep bedroefd, maar zij had die in onderwerping aan Gods wil en zonder tranen te vergieten gedragen, zo schreef zij aan Hooft. Van de tragische dood van haar man kon zij alleen verslag doen in de vorm van een Italiaans gedichtje. Daarmee bevestigde zij haar geloof in de louterende functie van poëzie. Hooft schreef haar hoezeer hij haar bewonderde om de stoïsche zelfbeheersing: zij had het onheil beter weten te dragen dan hijzelf het verlies van zijn eerste vrouw en hun kinderen, tien jaar tevoren. Tesselschade zou Hooft en zijn gezin blijven bezoeken, maar voortaan alleen of met haar enig overgebleven dochter Maria.

Weduwe

Na de dood van haar echtgenoot ging Tesselschade Roemersdr. zich duidelijker profileren als dichteres die graag meedeed aan het sociaal-literaire verkeer van de scherpzinnige mannen om Hooft, waarin dichtwisselingen een belangrijke rol speelden. Via Hooft leerde zij ook de Latijnse hoogleraar-dichter Caspar Barlaeus uit Amsterdam kennen, met wie ze eveneens geregeld correspondeerde. Barlaeus wijdde op zijn beurt vele verzen aan haar artistieke gaven en maakte haar tot inzet van een literair amoureus competitiespel met zijn vriend en mede-weduwnaar Constantijn Huygens. Tesselschade bezag dit met veel ironie. Zij verzekerde Hooft dat haar echte vriendschap met hem haar wel beschermen zou tegen dat zingen van die meermannen: ‘al konden zij nog zo pluimstrijken [: vleien], ik zal ze wel van mijn bed houden’.

In 1641 stapte Tesselschade Roemersdr. over naar de rooms-katholieke kerk, die inmiddels in Alkmaar veel terrein had teruggewonnen. Huygens probeerde haar in enkele gedichten van dit ‘pad naar Rome van Geneven’ terug te voeren, waarop zij haar keuze zowel in geestige als in ernstige poëtische vorm verdedigde. Toen ze door de vonk van een aambeeld in een smederij blind werd aan haar linkeroog, hield Huygens haar in een niet erg vriendelijk versje voor dat ze daaruit maar leren moest ‘aan beelden niet te bukken’. Haar milde antwoordgedichtje ondertekende Tesselschade met het motto ‘Elck sijn waerom’, dat zij vaker gebruikte, maar dat nu heel veelzeggend was. Haar contact met Vondel, die kort tevoren katholiek was geworden, lijkt zich in deze tijd geïntensiveerd te hebben. Vondel had al eerder, in 1639, zijn vertaling van Sophocles’ Elektra aan Tesselschade opgedragen, omdat zij uit eigen ervaring bij uitstek de problemen van het vertalen kende.

In februari 1645 logeerde Tesselschade Roemersdr. nog een aantal dagen in Den Haag bij Huygens, met wie de vriendschap inmiddels geheel was hersteld, en de zomer daarop was ze nog opgewekt te gast in het Muiderslot. De laatste jaren van haar leven werden echter getekend door grote persoonlijke verliezen. In mei 1647 verloor zij haar vriend Hooft en op 31 augustus van datzelfde jaar haar dochter Maria. In januari 1648 overleed ook haar vriend Barlaeus. Zelf zou Tesselschade nog anderhalf jaar leven. Het moet de eenzaamste fase van haar leven zijn geweest. Op 24 juni 1649 werd ze – 55 jaar oud – in het familiegraf van de Visschers in de Amsterdamse Oude Kerk begraven. Huygens herdacht haar bij die gelegenheid als de vrouw wier ‘onwaardeerlijkheid’ door niemand in woorden kon worden uitgedrukt.

Reputatie

Al tijdens haar leven werd Tesselschade Roemersdr. door dichtende tijdgenoten – allemaal mannen – naar voren geschoven als hun gelijkgestemde vriendin. Barlaeus wijdde in 1646 zelfs een aparte afdeling ‘Tessalica’ aan haar in zijn Latijnse Poemata, die ze zelf waarschijnlijk niet kon lezen. Ook als dichteres met een voorkeur voor spitsvondige formuleringen kreeg ze ruime bekendheid. Hoewel zij zelf niet de drukpers zocht, circuleerden er immers – zoals indertijd gebruikelijk – wel gedichten van haar in afschrift, waarvan een aantal opgenomen werd in bundels met poëzie van anderen. Ook zette de componist Joan Albert Ban haar lied ‘Onderscheyt tusschen een wilde, en een tamme zangster’ in 1642 op muziek.

Het bewaard gebleven oeuvre van Tesselschade Roemersdr. telt slechts 34 gedichten en dichtfragmenten, waarvan twee in het Italiaans. Na haar dood werd nog een aantal verspreide verzen van haar opgenomen in bloemlezingen, maar juist enkele van haar beste persoonlijke gedichten zouden pas veel later in handschrift worden ontdekt. Daartoe behoort de poëzie ter herdenking van haar gestorven man en ter bevestiging van haar geloof, en ook een troostsonnet voor Huygens, naar aanleiding van de dood van diens vrouw. In dit gedicht raadde ze hem: ‘hij stel’ zijn leed te boek, zo heeft hij ’t niet t’onthouwen’. Huygens was zo onder de indruk van haar verstandige en puntig geformuleerde advies dat hij ruim dertig jaar na haar dood nog een gedicht zou wijden aan ‘Tesselschades wijs onderwijs’, waarin hij deze zin zou citeren.

Mede door de publicatie van de briefwisseling van Hooft (1855-1857) steeg de roem van Tesselschade Roemersdr. als ‘muze van de Muiderkring’ in de negentiende eeuw tot ongekende hoogten. Dit kreeg een neerslag in menig gedicht, roman, toneelstuk en historieschilderij. Iedereen kon op haar wel zijn eigen vrouwelijk ideaalbeeld projecteren, geïnspireerd door een tekening van Goltzius die ten onrechte als haar portret was geïdentificeerd. Men benadrukte dat zij niet alleen ontwikkeld, kunstzinnig en mooi was, maar ook een deugdzame, liefhebbende echtgenote en zorgzame moeder, die nooit een ‘savante’ wilde zijn. Door haar keuze voor het rooms-katholicisme werd zij het idool van de negentiende-eeuwse rooms-katholieke voorman J.A. Alberdingk Thijm, terwijl de nieuwe aandacht voor de liefdespoëzie van Bredero haar juist tot het deugdzame voorwerp maakte van de gefrustreerde passie van een ‘poète maudit’. De voorstelling van Maria Tesselschade als toonbeeld van vrouwelijke creativiteit kreeg in 1872 een maatschappelijke bevestiging in de oprichting van de naar haar genoemde vrouwenvereniging ter bevordering van de vrouwelijke handwerken, die in 1953 fuseerde met de zusterorganisatie ‘Arbeid adelt’.

In 1918 gaf J.A. Worp in Een onwaerdeerycke vrouw een zo volledig mogelijk levensbeeld van Tesselschade Roemersdr. Visscher op basis van de gedichten en brieven van, aan en over haar. De aandacht voor de kwaliteiten van haar poëzie is sedert de jaren negentig van de twintigste eeuw sterk gegroeid. In 1994 werd haar vierhonderdste geboortedag herdacht met onder andere een biografie, een tentoonstelling en de uitgave van al haar gedichten. Bij die gelegenheid werd in het Muiderslot ook een feestelijke bijeenkomst georganiseerd voor alle vrouwen en meisjes met de voornaam Tesselschade of Tessel: 120 van de 170 opgespoorden meldden zich aan.

Naslagwerken

Van der Aa; Basse; DWA; Frederiks/Van den Branden; Immerzeel; Kobus/De Rivecourt; Kok; Kramm; Lauwerkrans; NNBW; Thieme; Verwoert; Wurzbach; Van Eijnden en Van der Willigen.

Archivalia

Voor documentatie met vindplaatsen, zie de uitgaven van Worp (1918) en van Van Tricht (1976-1979).

Publicaties/Werken

  • Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade. J.A. Worp ed. (’s-Gravenhage 1918).
  • Tesselschade Roemersdr., De gedichten, A.A. Sneller en O. van Marion ed., m.m.v. N. van Megen (Hilversum 1994).

Een door haar gegraveerde roemer bevindt zich in het Rijksmuseum Amsterdam.

Literatuur

  • P.C. Hooft, De briefwisseling, H.W. van Tricht ed. 3 delen (Culemborg 1976-1979).
  • S.A.C. Dudok van Heel, ‘De geboorte, het huwelijk en het overlijden van Maria Tesselschade’, Maandblad Amstelodamum 81 (1994) 140-146.
  • M. Smits-Veldt, Maria Tesselschade. Leven met talent en vriendschap. (Zutphen 1994) [achterin een uitvoerige literatuuropgave tot 1993].
  • M.B. Smits-Veldt, W. Abrahamse en I. Gieskes red., Maria Tesselschade en haar literaire vrienden (Amsterdam 1994) [Catalogus ter gelegenheid van de vierhonderdste geboortedag van Maria Tesselschade Roemer Visscher, Universiteitsbibliotheek Amsterdam]. 
  • ‘Maria Tesselschade: haar 400ste geboortedag’, Maandblad Amstelodamum  81 (1994) 2 [Themanummer met bijdragen van M.B. Smits-Veldt, R. Kistemaker en S.A.C. Dudok van Heel].
  • A.A. Sneller, Met man en macht. Analyse en interpretatie van teksten van en over vrouwen in de vroegmoderne tijd (Kampen 1996) [Genderanalyse van o.a. poëzie van Tesselschade Roemersdr.].
  • Jane Stevenson, Women Latin poets: language, gender and authority from Antiquity to the eighteenth century (Oxford 2005) 352.

  • Milja van Tielhof, ‘Texel, kerstavond 1593. De ramp die Tesselschade haar naam gaf’, in: Mario Damen en Louis Sicking red., Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250-1650. Liber alumnorum Wim Blockmans (Hilversum 2010) 311-324.

Illustraties

  • Tekening van jonge vrouw, gemaakt door H. Goltzius, na 1605 (Amsterdams Historisch Museum). Sedert 1770 gold dit als het portret van de bij literatoren zo geliefde Tesselschade. In 1952 heeft kunsthistoricus H. van de Waal aangetoond dat deze identificatie nergens op is gebaseerd. Uit: Smits-Veldt, Maria Tesselschade.
  • Door Maria Tesselschade gegraveerd glas, met opschrift Sic Soleo Amicos (Zo pleeg ik mijn vrienden te behandelen), ongedateerd (Rijksmuseum, Amsterdam).

Auteur: Mieke Smits-Veldt.

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 214

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.