Waterschoot van der Gracht, Gisèle van (1912-2013)

 
English | Nederlands

WATERSCHOOT VAN DER GRACHT, Marie Giselle Madeleine Josephine van (geb. Den Haag 11-9-1912 – gest. Amsterdam 27-5-2013), beeldend kunstenares, actief in het verzet. Dochter van Willem Anton Joseph Maria van Waterschoot van der Gracht (1873-1943), jurist en geoloog, en Josephine Rudolphine Maria Gisella Ferdinandine von Hammer-Purgstall (1881-1955). Gisèle van Waterschoot van der Gracht trouwde op 27-7-1959 in Suffolk (Engeland) met Arnold Jan d’Ailly (1902-1967), oud-burgemeester van Amsterdam. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Gisèle van Waterschoot van der Gracht groeide meertalig op in verschillende landen, wat bijdroeg aan haar kosmopolitische en excentrieke inborst. In 1915 verhuisde ze met haar ouders, die tot de katholieke elite van Nederland behoorden, en haar oudere broers Ides (1902-1996), Arthur (1903-1982) en Walter (1908-1925) van Den Haag naar Tulsa in Oklahoma, waar haar vader als Shell-geoloog ging werken, en daarvandaan in 1917 naar St. Louis in Missouri. Het enorme cultuurverschil met de Verenigde Staten dat Gisèle in 1922 ervoer toen ze een jaar met haar ouders bij haar moeders adellijke familie op het Oostenrijkse kasteel Hainfeld verbleef, zou ze later beschrijven in het epische gedicht When I Was Ten (1990). Terug in Oklahoma vestigde het gezin zich in Ponca City en werd Gisèle tot haar vreugde geconfronteerd met bontgekleurde indianen. Droevig stemde haar echter de eenzaamheid op de streng katholieke kostscholen van de Sacred Heart.

Op kasteel Hainfeld met zijn vele schilderijen, waar haar vader zich in 1929 met vrouw en dochter had gevestigd, ontstond Gisèles belangstelling voor beeldende kunst. Hier volgde ze een 'Cours ABC de Dessin', waarvoor ze tekeningen ter beoordeling naar Parijs moest sturen. Als volgende stap nam ze daar in 1931 modeltekenles bij Bernard Naudin aan de Académie de la Grande Chaumière en ets- en graveerles bij Edouard Léon. Toen Gisèle van Waterschoot van der Gracht zich in 1933 aan de École Nationale des Beaux-Arts voorbereidde op haar schilderstudie, moest ze Parijs verlaten omdat ze niet langer geld kreeg van haar vader. Ze werkte sindsdien in New York als reclametekenares maar keerde in 1934 terug naar haar ouders, die inmiddels op kasteel Wijlre in Zuid-Limburg bij een vriend van haar vader woonden. Daar werkte Gisèle in haar atelier aan schilderopdrachten. In Roermond leerde ze in 1935 Joep Nicolas kennen, die haar opleidde in het glazeniersvak en wiens assistente en vriendin ze werd. Een nieuw atelier vond ze in het nabijgelegen Leeuwen-Maasniel.

Onderduikers                                                                                             

Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werkte Gisèle zowel bij haar ouders in hun huis in het Noord-Hollandse kunstenaarsdorp Bergen als in Leeuwen-Maasniel, waar ze glas-in-loodopdrachten uitvoerde. Zo vervaardigde ze onder meer zes ramen voor het Centraal Laboratorium van de Staatsmijn Maurits in Geleen (1942), waarmee ze evenals Nicolas en de met haar bevriende glazenier Charles Eyck tot de Limburgse School werd gerekend. In Bergen schilderde ze het 'Portret van A. Roland Holst in diens werkkamer' (1941), de dichter met wie ze een relatie onderhield, en stond ze in contact met de Bergense School. In 1941 had Van Waterschoot van der Gracht bij kunsthandelaar Carel van Lier in Amsterdam haar eerste solotentoonstelling en bij Martinus Liernur in Den Haag de tweede. Omdat zij weigerde zich aan te melden bij de Kultuurkamer, kon ze vanaf april 1942 uitsluitend nog in de privésfeer kunstopdrachten aannemen.

In 1940 had Gisèle van Waterschoot van der Gracht op de Herengracht in Amsterdam een pied-à-terre gehuurd. Daar verschafte ze vanaf juli 1942 met haar nieuwe huisgenoot – de Duitse dichter Wolfgang Frommel – onderdak aan Friedrich Buri, een Duits-Joodse tekenleraar van de Quakerschool in Ommen. Een jaar later bracht ze de eveneens Duits-Joodse leerling van deze school Claus Bock onder bij haar bovenburen. Frommel werd de leermeester van deze onderduikers en hun geregelde bezoekers, onder wie de half-Joodse Quakerschoolleerling Manuel Goldschmidt en de tekenaar Simon van Keulen, die Van Waterschoot van der Gracht inspireerde voor haar pentekening 'Bateau Ivre' (1944). Naast haar inkomen uit portretopdrachten was zij voor het onderhouden van de onderduikers aangewezen op kunstenaarsvrienden, zoals de beeldhouwer Mari Andriessen, die valse distributiekaarten bezorgde.

Na de oorlog

In 1946 exposeerde Gisèle van Waterschoot van der Gracht tekeningen in New York bij Schaeffer Galleries. In de galerie van Curt Valentin opende ze daar ook een tentoonstelling van de Duitse schilder Max Beckmann, die ze in Amsterdam tijdens de oorlog had leren kennen. In 1947 herhaalde Van Waterschoot van der Gracht haar New Yorkse expositie bij Buffa in Amsterdam. Op de Herengracht bleef ze onderdak bieden aan Frommels kring, die door haar als familie werd beschouwd en hier het Duitstalige tijdschrift, de uitgeverij en de stichting Castrum Peregrini oprichtte. Zelf nam Gisèle nieuwe glas-in-loodopdrachten aan, waaronder die voor de Begijnhofkerk in Amsterdam (1950) en de Munsterkerk in Roermond (1953). Na een buitenechtelijke relatie met de Amsterdamse burgemeester Arnold d’Ailly, die daarom in 1956 aftrad, trad Gisèle in 1959 met hem in het huwelijk. Intussen had ze zich toegelegd op het ontwerpen van door weverij De Uil uit te voeren wandtapijten. Haar tapijtwerk voor het schip Statendam van de Holland-Amerika Lijn werd in 1956 voor het eerst getoond op haar expositie in het Centraal Museum in Utrecht.

Vanaf 1965 schilderde Gisèle van Waterschoot van der Gracht jaarlijks van april tot november in een verlaten klooster op het Griekse eiland Paros, ook nadat D’Ailly in 1967 was gestorven. Dit vrije werk werd tentoongesteld in galerie De Boer in Amsterdam (1973) en het Singer Museum in Laren (1979). Geïnspireerd door haar contact op Paros met de Ierse dichter Desmond O’Grady wijdde zij zich ook aan poëzie, later deels uitgegeven onder de naam Gisèle d’Ailly. Na een jaar in Londen te hebben gewoond keerde Gisèle in 1984 definitief terug naar de Herengracht, waar Frommel en Goldschmidt leiding gaven aan Castrum Peregrini en waar nu ook voormalig onderduiker Bock, intussen emeritus-hoogleraar Duitse letterkunde, kwam wonen. De laatste decennia van haar leven had Van Waterschoot van der Gracht tentoonstellingen bij Galerie Utermann in Dortmund (1988) en in het Stedelijk Museum Roermond (2000). In 1992 ontving ze het Duitse Bundesverdienstkreuz, in 1998 de Yad Vashem-onderscheiding en in 2011 werd ze Ridder in de Orde van Oranje-Nassau wegens haar steun aan de onderduikers en Castrum Peregrini. Cees van Ede maakte in 1997 de televisiedocumentaire Het steentje van Gisèle. In 2013 schetste Susan Smit in de roman Gisèle, over haar relatie met Adriaan Roland Holst, een positief beeld van haar verzetsrol in de oorlog. Gisèle van Waterschoot van der Gracht stierf op 27 mei 2013 in de ouderdom van honderd jaar. Ze werd begraven in Spaarnwoude, in de nabijheid van D’Ailly en de inmiddels overleden Frommel, Bock en Goldschmidt.

Naslagwerken

Groot; Jacobs; Scheen.

Archivalia

  • RKD, Den Haag: documentatie.
  • Letterkundig Museum, Den Haag: correspondentie.
  • Het privéarchief van Gisèle van Waterschoot van der Gracht wordt beheerd door de stichting Castrum Peregrini, Amsterdam.

Publicaties/Werken

  • When I Was Ten (Francestown, NH 1990) [poëzie].
  • Parian Poems (Francestown, NH 1995) [poëzie].
  • Een belangrijk deel van de beeldende kunst van Gisèle van Waterschoot van der Gracht wordt beheerd door de stichting Castrum Peregrini, Amsterdam. Een onvolledig overzicht van haar werken – meestal gesigneerd met haar voornaam – is te vinden in: Jan van Keulen, Gisèle schilderijen en tekeningen – paintings and drawings (Gent 1993).

Literatuur

  • Gisèle van Waterschoot van der Gracht schilderijen, teekeningen, glas in lood (Amsterdam 1941) [tentoonstellingscatalogus Kunstzaal van Lier].
  • Gisèle van Waterschoot van der Gracht, Peter Goldschmidt, Simon van Keulen, Haro op het Veld (Amsterdam 1947) [tentoonstellingscatalogus Galerie Buffa].
  • Elisabeth Houtzager red., Gisèle van Waterschoot van der Gracht (Utrecht 1956) [tentoonstellingscatalogus Centraal Museum, Utrecht].
  • Nicolaas Rudolf Alexander Vroom, Gisèle (Amsterdam 1959).
  • Gisèle van Waterschoot van der Gracht (Purmerend 1973) [tentoonstellingscatalogus Galerie M.L. de Boer, Amsterdam].
  • Gisèle van Waterschoot van der Gracht schilderijen (Nijmegen 1979) [tentoonstellingscatalogus Singer Museum, Laren].
  • Wilfried Utermann en Antje Utermann red., Gisèle van Waterschoot van der Gracht (Dortmund 1988) [tentoonstellingscatalogus Galerie Utermann, Dortmund].
  • Jan van Keulen, Gisèle schilderijen en tekeningen – paintings and drawings (Gent 1993).
  • Claus Victor Bock red., Gisèle und ihre Freunde. Porträts der Malerin Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht im Wechsel mit ihr gewidmeten Gedichten (Amsterdam 2000).
  • Michael Defuster, Erik Somers red., Gisèle en haar onderduikers met artikelen van Leo van Santen, Bert Treffers, Beatrice von Bormann en Joke Haverkorn van Rijsewijk (Amsterdam 2008).
  • Maria Smook-Krikke, Gisèle van Waterschoot van der Gracht en haar Bergense connecties (Bergen 2012).
  • Susan Smit, Gisèle (Amsterdam 2013) [roman].
  • Annet Mooij, De eeuw van Gisèle. Mythe en werkelijkheid van een kunstenares (Amsterdam 2018) [verschenen na publicatie van dit lemma].

Illustraties

Gisèle van Waterschoot, door A. Hustinx, 1941 (Beeldbank WO2 - DiaArchief mr. A. Hustinx).

 

Auteur: Leo van Santen

laatst gewijzigd: 20/09/2018

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.