Westmeijer, Mathilde Maria Antonia (1874-1945)

 
English | Nederlands

WESTMEIJER, Mathilda Maria Antonia (geb. Amsterdam 4-12-1874 – gest. Den Haag 29-5-1945), zakenvrouw, chanteerde Abraham Kuyper (‘Lintjesaffaire’). Dochter van Anton Heinrich Westmeijer (1843-1919), koopman en commissionair, en Maria Antonia van Dieren Bijvoet (1847-1919). Mathilda Westmeijer bleef ongehuwd.

Mathilde Westmeijer werd geboren in Amsterdam, als tweede kind in een katholiek middenstandsgezin; ze had drie broers, maar een van hen stierf in 1879, twee jaar oud. Haar vader kwam uit Hany bij Osnabrück, haar moeder uit Bloemendaal. Tussen 1879 en 1882 woonde het gezin in Weesp, daarna keerde het terug naar Amsterdam, waar ze een woning betrokken aan de Weteringschans. Over Mathildes schoolopleiding is niets bekend. Ze was aantrekkelijk, maakte een beschaafde indruk en liep mank. Als jonge vrouw toonde ze zich al ondernemend en reislustig. Zo trad ze op als tussenpersoon in de handel in rijwielen, die ze onder meer in Nederlands-Indië afzette. In 1907 ging ze in Amsterdam failliet (De Gooi- en Eemlander, 7-8-1907).

De Lintjesaffaire

Nationale bekendheid kreeg Mathilde Westmeijer in 1909. In een interview in Het Volk (27-6-1909) beschuldigde advocaat Tideman haar ervan al zeven jaar lang de antirevolutionaire voorman Abraham Kuyper te hebben gechanteerd. De afpersingspraktijken begonnen na een verzoek van de joodse koopman Rudolf Lehmann, die Westmeijer had ingeschakeld om geridderd te worden. Daartoe was ze in 1902 in contact getreden met Abraham Kuyper, op dat moment minister van binnenlandse zaken. Ze had zich aan hem voorgedaan als een vrouw met nuttige contacten die hem en zijn partij graag wilde helpen. Kuyper was op dat aanbod ingegaan. Als ‘agente zonder aanstelling’ haalde Westmeijer bij vermogende connecties een bedrag van 11.000 gulden op ten behoeve van de verkiezingscampagne van 1905. Kuyper was onder de indruk geraakt van de ‘jonge dame’ en steeds meer in haar netten verstrikt geraakt. Tideman bracht dit alles aan het licht door in Het Volk uitvoerig uit hun correspondentie te citeren. Twee dagen later na publicatie verweerde Kuyper zich in De Standaard (29-6-1909) puntsgewijs tegen Tidemans aantijgingen. Hij ontkende ieder verband tussen het ontvangen van verkiezingsgelden en de decoratie van Lehman, maar de authenticiteit van de door Tideman geciteerde brieven van Mathilde Westmeijer ontkende hij niet.

Daarmee was de zogeheten Lintjesaffaire geboren. De zaak draaide uiteraard voornamelijk om Kuyper, maar Mathilde Westmeijer speelde er een prominente rol in. Ze kreeg landelijke bekendheid als de vrouw die op te grote voet leefde, een omstreden reputatie had en mannen ‘bescharrelde’ en chanteerde. Er werd zelfs gesuggereerd dat zij de maîtresse was van Kuyper. Bijna een jaar lang hield de affaire de gemoederen bezig: de kranten stonden er vol van, de Tweede Kamer discussieerde erover, Troelstra eiste een parlementaire enquête en de zaak werd uiteindelijk afgesloten met een rapport van een door de voorzitter van de Eerste Kamer ingestelde ‘ereraad’ van drie heren. In 1910 onderzochten zij de grond voor de aantijgingen van ‘corruptie’ jegens Abraham Kuyper, die de commissie daartoe een lijvige memorie over de affaire had gegeven. Kuyper stelde Westmeijer voor als ‘beslist fatsoenlijk’; het probleem was alleen dat ze lichtzinnig met geld omging en misschien ook leed aan grootheidswaan door te veronderstellen dat ze invloed had uitgeoefend in de besluitvorming rond decoraties. Het rapport waarmee de ereraad kwam, pleitte Kuyper vrij van alle beschuldigingen: er was geen bewijs gevonden voor een verband tussen de verdiensten en schenkingen van Lehmann, de inspanningen van Westmeijer ten behoeve van de partijkas, de decoraties voor Lehmann en de betrekkingen die Kuyper met hen beiden had onderhouden, en dus was er geen sprake van corruptie.

Na de affaire

Mathilde Westmeijer had Kuyper een belangrijke dienst bewezen door een voor hem gunstige verklaring voor de ereraad af te leggen. Kennelijk is ze daarvoor beloond, zo blijkt uit een brief van haar aan Kuyper. Meteen na haar getuigenis had zij via een tussenpersoon – de journalist en zakenman Jacques Deen - geld ontvangen, waarbij deze gezegd zou hebben: ‘kind, laat mij je danken, ook namens dr. Kuyper’ (gecit. bij De Bruijn, 250). In de brief vroeg ze om nog meer geld. Wellicht om te laten merken dat haar rol nog niet was uitgespeeld, liet Westmeijer zich portretteren in Het Leven (7-10-1910). Ook bleef ze Lehmann achtervolgen. In 1911 dreigde ze hem met de openbaarmaking van bezwarende brieven als hij haar financieel niet hielp. Zo zette ze ook Kuyper opnieuw onder druk. En met succes: deze wist Lehmann zover te krijgen haar zesduizend gulden te betalen. En ook tussenpersoon Deen moet haar flink hebben betaald – er is sprake van tienduizend gulden – om Kuyper uit de wind te houden. De kwestie rond de ereraad had Westmeijer, om met Jan de Bruijn te spreken, ‘geen windeieren gelegd’ (p. 262). Toch bleef ze Kuyper achtervolgen. In 1912 schreef ze hem dat ze eventueel bereid was om haar dagboeken te verbranden, in 1914 eiste ze opnieuw geld, vermoedelijk omdat Kuyper haar via de administratie van het partijorgaan De Standaard had betaald – daarmee had ze een nieuw wapen in handen om zwijggeld te eisen. Uit het privéarchief van Kuyper blijkt dat hij haar datzelfde jaar nog eenmaal betaalde: duizend gulden.

Over het verdere leven van Mathilde Westmeijer is weinig bekend. Vanaf 1919 woonde ze in Scheveningen. In 1923 benaderde ze minister Hendrik Colijn, de nieuwe voorman van de ARP, maar deze weigerde haar te ontvangen. Ook schreef ze hem enkele brieven: omdat ze ‘in de tijd van de ereraad’ de belangen van de ARP zo goed had behartigd en er – zo schreef ze – nooit een vergoeding voor had gekregen, verkeerde ze in financiële nood. En ze had nog altijd een dagboek dat publiek kon worden gemaakt (brief van 1925). Colijn ging er niet op in. Ook andere prominenten, onder wie de zoon van Abraham Kuyper, werden door haar benaderd, maar het spel was uitgespeeld. Na enkele jaren ingewoond te hebben bij haar broer, die in Scheveningen een dropfabriek probeerde op te zetten en daarin mislukte, verhuisde ze in 1928 naar de Van Beuningenstraat in het Haagse Statenkwartier. Wat haar bron van inkomsten toen was, is onbekend. Mathilde Westmeijer stierf op 29 mei 1945, in de leeftijd van zeventig jaar.

Reputatie

Mathilde Westmeijer was in de jaren 1909-1910 een veelbesproken vrouw: vanaf circa 1905 zou ze Abraham Kuyper hebben gechanteerd. De ereraad die de Lintjesaffaire onderzocht, vond hiervoor geen bewijs. Het onderzoek dat historicus Jan de Bruijn bijna een eeuw later (in 2005) in het archief van Kuyper deed, maakt duidelijk dat de geruchten wel degelijk bevestigd kunnen worden, al zal nooit duidelijk worden of ze ook zijn maîtresse is geweest. De Lintjesaffaire geniet nog altijd enige bekendheid, maar de eraan verbonden naam van Mathilde Westmeijer is in de vergetelheid geraakt.

Archivalia

  • Stadsarchief Amsterdam: archiefkaart Mathilde Westmeijer.
  • Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, VU Amsterdam: Kuyperarchief, coll. 154.

Literatuur

  • De Gooi- en Eemlander, 7-8-1907 [over faillissement].
  • Ed. Polak, Het lintje. De feiten der Kuyper-zaak (Amsterdam 1910).
  • Jan de Bruijn, Het boetekleed ontsiert de man niet. Abraham Kuyper en de Lintjesaffaire (1909-1910) (Amsterdam 2005).

Illustratie

Portretfoto ‘Mathilde Westmeijer in haar boudoir’. Collectie Het Leven, 1910 (Nationaal Archief / Spaarnestad Photo).

Auteur: Els Kloek

laatst gewijzigd: 24/02/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.