Werdum, Ursula von (?-1544)

 
English | Nederlands

WERDUM, Ursula von, vooral bekend als Ursula van Beckum (geb. Werdum, Oost-Friesland – gest. Delden 13-11-1544), adellijke dame, wegens ketterij veroordeeld tot de brandstapel. Dochter van Ulrich von Werdum (gest. 1530) en Armgard von Fikensolt. Op 12-6-1538 werd het in Werdum gesloten huwelijk tussen Ursula von Werdum en Johan Hendrik van Beckum (gest. na 1557) in Diepenheim bevestigd. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Ursula von Werdum (ook Van Werden) was afkomstig uit een adellijk geslacht in het Oost-Friese Esens, waar het voorvaderlijk slot lag. De familiegeschiedenis tot 1667 is beschreven door de nazaat Ulrich von Werdum. De familie Von Werdum was tot het protestantisme geneigd; waarschijnlijk is Ursula van Werdum luthers opgevoed. In 1538 trouwde zij met de Overijsselse edelman Johan Hendrik (Jan III) van Beckum, geboren op het landgoed Kevelham onder Goor. Zij heeft Van Beckum waarschijnlijk leren kennen toen hij in het gevolg van de landdrost van Zutphen, die ook drost van Diepenheim was, meevocht met de Geldersen in hun strijd tegen de Habsburgers in Groningen en Oost-Friesland. Het paar ging wonen op de havezate Nijenhuis te Diepenheim.

Arrestatie

Over de arrestatie en het vonnis van de ‘freules Van Beckum’ zijn geen gerechtelijke stukken bewaard gebleven. De belangrijkste informatiebron zijn de martelaarsliederen die kort na hun dood in omloop kwamen. Daaruit valt het volgende verhaal te reconstrueren.

Toen Ursula’s schoonzuster Maria van Beckum vanwege haar doperse opvattingen haar toevlucht zocht op Nijenhuis, raakten de twee vrouwen bevriend. De drost van Twente, Goossen van Raesfelt, heer van Twickel, kreeg opdracht om Maria van Beckum in hechtenis te nemen. Waarschijnlijk niet lang na 31 mei 1544 werd Maria ’s nachts van haar bed gelicht en gevangengenomen. Haar schoonzuster Ursula – op dat moment niet verdacht van doperse sympathieën – gaf te kennen met haar mee te willen, uit ‘zusterlijke liefde’. Haar echtgenoot zou erin hebben toegestemd dat zijn vrouw werd meegenomen.

De drost liet Maria en Ursula naar Deventer brengen, waar zij werden ondervraagd over hun geloof door de stadhouder van Overijssel, Maximiliaan van Egmond en ‘broeder Grouwel’. De laatste is vermoedelijk Bernard Gruwel, de Dominicaanse prior van het predikherenklooster in Zwolle. Maria en Ursula hielden vol dat de doop van volwassenen de enige doop is die in overeenstemming is met de Bijbel. Ook meenden zij dat Jezus niet persoonlijk in het sacrament (brood en wijn) van het Avondmaal aanwezig was. Dit laatste gold als ernstige ketterij.

Hierna werden Maria en Ursula overgebracht naar huize Twickel in Delden, eigendom van drost Goossen van Raesfelt. Daar zouden ze goed zijn behandeld en zelfs af en toe met de eigenaar de maaltijd hebben gebruikt. De broers van Ursula, Hicko en Hero von Werdum, stuurden in deze periode een brief aan de drost met het verzoek om hun zuster vrij te laten, maar dit was tevergeefs. Goossen van Raesfelt zou zich er in een brief aan Maria van Hongarije zelfs over hebben beklaagd, dreigbrieven van de broers te hebben ontvangen (UBA, Hss. XXVII, 305 en 322). Goossen van Raesfelt wist kennelijk niet goed raad met de situatie: in de zomer vroeg hij nog advies aan de Ridderschap en Steden van Overijssel. Dit blijkt uit een brief van de Staten van 4 augustus 1544 aan Van Raesfelt, waarin staat geschreven dat de stad Deventer vindt dat hij moet handelen ‘zoals hij dit voor God en voor de wereld verantwoorden wil’ (‘Wat raidt dat men sall willen geven Goessen van Raisfelt, drost van Twente, woe hy mit den twee jufferen van Becken voirtvaren sall. Die meynonge van Deventer: die Drost sall soe doen, als hy dat voir Godt ende voir die werlt verantwoorden wilt.’ Gecit. Molhuysen, ‘Moordbranders’, 101). Hieruit kan worden opgemaakt dat het doodvonnis door het gerecht van Deventer was gewezen. Van Raesfelt had kennelijk nog geprobeerd aan de Staten een andere uitspraak te ontlokken, maar hun brief is een bedekte aansporing om het vonnis nu uit te voeren.

Berechting

Nadat de regentes Maria van Hongarije op 9 september nog persoonlijk erop had aangedrongen dat de drost van Twente met deze zaak diende voort te gaan en te handelen naar de plakkaten (UBA, Hss. XXVII, 291), besloot Van Raesfelt het vonnis uit te voeren. Op 13 november 1544 liet hij beide vrouwen overbrengen naar het Galgenveld tegenover de algemene begraafplaats tussen Goor en Delden. Behalve de drost en vertegenwoordigers van het gerecht van Deventer waren er ook een of twee afgezanten van het Bourgondische hof uit Brussel aanwezig en een vertegenwoordiger van het Hof van Arnhem.

Volgens de overlevering ondergingen beide vrouwen hun vuurdood met grote moed. Als eerste stierf Maria. De priester van Delden probeerde Ursula het schouwspel van de dood van Maria te besparen, maar zij wilde daar niets van weten: zij wenste te ‘delen in haar [Maria’s] glorie’. Toen het Ursula’s beurt was, vroeg hij haar of zij om vergeving wilde vragen en haar ketterij herroepen. In dat geval zou zij een genadige dood door het zwaard krijgen. Ook dit weigerde zij, want zij wilde op dezelfde manier sterven als Maria.

Een maand lang hield men de lijken als afschrikwekkend voorbeeld boven de grond, zo blijkt uit een brief van Jan van Beckum aan zijn zwagers Hicko en Hero von Werdum van 11 december (afgedrukt in Ritter). Hij schrijft dat hij niet van het vonnis in kennis was gesteld en dat de lichamen van de vrouwen nog steeds niet begraven waren. De broers van Ursula begonnen vervolgens een vete tegen de stad Deventer, die zij schuldig achtten aan de dood van hun zuster. Nog drie jaar later werd er op last van hen brand gesticht in de omgeving van Deventer. In 1551 werd deze vete officieel beëindigd, blijkens de verklaring door het Deventer stadsbestuur dat Hero von Werdum niet langer werd gezien als de instigator van deze brandstichtingen.

Overlevering

De dood van de freules Van Beckum is een van de bekendste doperse martelaarsgeschiedenissen, waarschijnlijk onder meer omdat hun adellijke afkomst veel indruk heeft gemaakt. Er hebben minstens vijf liederen over de gebeurtenis gecirculeerd; een jaar na hun dood verscheen al het eerste lied, in het Duits: ‘Ein new Lied von zweien jungfrawen vom Adell zu Delden, drey meil von Deventer vorbranth’ (een nieuw lied van twee jonkvrouwen van adel, in Delden, drie mijl van Deventer, verbrand). In 1559 verscheen voor het eerst de veel herdrukte bundel Veelderhande liedekens, met daarin het lied over de Van Beckums, ‘Ik heb droefheid vernomen/ Hoe zou ik zijn verblijd’. In de uitgave van Offer des Heeren van 1563 was het lied opgenomen: ‘Droefheid wil ik nu laten staan/ en zingen met verblijden,/ van Marie van Beckum hef ik aan,/ die om Gods woord moest lijden/’. Beide Nederlandse liederen zijn vervolgens weer vertaald in het Duits en onder meer opgenomen in de nog altijd gebruikte liederenbundel Ausbundt (1583). In de twintigste eeuw bood het levensverhaal van Maria en Ursula nog stof voor twee romans (Hoogewerff en Poort) en zelfs voor een kinderboek (Van Dishoek). In 2013 heeft wijngaard Hof van Twente een wijn naar de freules genoemd: Jofferwijn.

Naslagwerken

Van der Aa; Mennonite Encyclopedia.

Archivalia

Afschriften van de weinige stukken waarin het vonnis van de freules Van Beckum wordt genoemd, bevinden zich in de collectie van de Doopsgezinde Gemeente in de UB Amsterdam (UvA), Hss. XXVII, 285, 291, 305 en 322. Zie ook de publicatie van Ritter (1905).

Literatuur

  • Veelderhande liedekens ghemaect ut den Ouden en Nieuwen Testamente (1559) [metIk heb droefheyt vernomen/ hoe sou ick zijn verblijt’].
  • Het offer des Heeren (1570), S. Cramer ed., in: Bibliotheca Reformatoria Neerlandica 2 (Den Haag 1904) 509-517 [tekst van ‘Een liedeken van twee joffrouwen’; ‘Droefheyt wil ick nv laten staen’].
  • Thieleman J. van Braght, Het bloedig tooneel of Martelaers spiegel der doops-gesinde of weereloose christenen 2 (Amsterdam 1685) 65-66.
  • S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland: van derzelver ontstaan tot dezen tyd, uit oorspronkelyke stukken en echte berigten opgemaakt 2 (Groningen 1842) 14-17.
  • [P.C. Molhuysen], ‘Moordbranders in Overijssel, 1548-1560’, Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 14 (1849) 97-122.
  • Ferd. Vanderhaeghen, Th.J.J. Arnold en R. Vandenberghe, Bibliographie des martyrologes protestants néerlandais (La Haye 1890) 1 (Monographies), 647-648 en 2 (Recueils) 551-560 [opgave van oudste martelaarsliederen gewijd aan de freules Van Beckum].
  • Friedrich Ritter, ‘Zur Geschichte der Häuptlinge von Werdum und der taufgesinnten Märtyrerinnen Maria v. Beckum und Ursula v. Werdum (1538-1552)’, Emder Jahrbuch 15 (1905) 390-410 [met tekst van de huwelijksoorkonde uit 1538 van Ursula von Werden en Jan van Beckum en brief van Jan van Beckum aan zijn zwagers].
  • J.J. van Deinse, ‘Historie van Maria van Beckum en Ursel haers broeders wijf, anno 1544’, in: W.H. Dingeldein red., Uit het land van katoen en heide: oudheidkundige en folkloristische schetsen uit Twente (Enschede 1953) 625-648 [oorspr. verschenen in Tubantia, feb. 1914].
  • G.C. Hoogewerff, De joffers van Beckom (Baarn 1925) [roman].
  • G.J. Ter Kuile, ‘Uit de Historie van Maria van Beckum en Ursula von Werdum’, in: Idem, Twentsche Eigenheimers. Historische schetsen van land en volk tusschen Dinkel en Regge (Almelo 1936) 100-104 en t.o. 89.
  • Bram van Dishoek [ps. van Tijmen Mateboer], Het bloeiende brandhout (Utrecht 1956) [jeugdboek].
  • D. Poort, Vuurdood in Twente: de geschiedenis van de dames van Beckum (Enschede 1969) [roman].
  • D. Jordaan G.G.Hz., ‘De Joffers van Beckum’, ’t Inschrien 1 (1969) 92-93; 2 (1970) 7-9.
  • Ulrich von Werdum, Series familiae Werdumanae usque ad annum 1667. Die Geschichte des Hauses Werdum bis zum Jahr 1667 (Aurich 1983).
  • D. Schlüter, Met den koorde of door het zwaard. Criminele rechtspraak, dood- en lijfstraffen in Twente vanaf de middeleeuwen (Oldenzaal 1994) 83-87.
  • John Oyer, ‘Maria and Ursula van Beckum’, in: Arnold C. Snyder en Linda A. Huebert Hecht red., Profiles of anabaptist women. Sixteenth-century reforming pioneers (Waterloo, Ontario 1996) 353-358.
  • Jan van Beckum, ‘Van Beckum, een oud Twents geslacht’, Jaarboek Twente 42 (2003) 101-108.

Illustratie

Houtsnede (1555) uit Ludovicus Rabus, Historien der heijligen auszerwölten Gottes Zeugen…. Uit: Ter Kuile, Twentsche eigenheimers.

Auteur: Els Kloek, m.m.v. Lamberthe de Jong en Piet Visser

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 87

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.