© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Redactie, Jong, Sophia de, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/de_Jong [21/07/2017]
JONG, Sophia de, vooral bekend als Fie Carelsen (geb. Amsterdam 5-4-1890 – gest. Den Haag 21-7-1975), toneelspeelster. Dochter van Jacob de Jong (1859-na 1910), zakenman, en Cientje Cohen (1863-1944), toneelspeelster. Sophia de Jong trouwde op 14-8-1913 in Amsterdam met Jean-Louis Pisuisse (1880-1927), journalist en cabaretier. Dit huwelijk, dat kinderloos bleef, werd op 14-11-1925 in Amsterdam ontbonden. Toen Sophia (Fie) de Jong drie jaar oud was, verliet haar moeder – met Fie – haar vader voor een artiestenbestaan. Onder de naam Cécile Carelsen werd ze toneelspeelster. Zo maakte de kleine Fie haar toneeldebuut in het theater Van Lier, in de armen van haar tante Margo Cohen. Na een ambulante lagereschooltijd in Antwerpen, Amsterdam en Den Haag ging ze in 1905 naar de Toneelschool in Amsterdam. In 1906 nam haar moeder haar mee op tournee door Nederlands-Indië, waar ze enkele kleine rollen speelde. Ze werd er verliefd op de journalist-cabaretier Jean-Louis Pisuisse en ging optreden in zijn cabaret ‘De kattebel’. Na terugkeer in Nederland (1909) kreeg ze een contract bij Willem Royaards. Ze verdiepte zich grondig in de personages die ze moest spelen, maar vanwege haar lengte en haar donkere uiterlijk kreeg ze weinig grote rollen. Van Pisuisse leerde ze intussen meer naturel te spelen dan Royaards van haar verlangde. Ze werkte ijverig aan haar talenkennis en leerde ‘haar eigen, lieve stem gebruiken’ in plaats van de toen gebruikelijke hoge theatertoon. In 1913 had ze haar eerste grote succes met deze speeltrant in Lou Lou van Carlo Bertolozzi. In augustus van hetzelfde jaar trouwde ze met Pisuisse.In Pisuisses cabaret schitterde De Jong, die zich voortaan Fie Carelsen noemde, met Franstalige liedjes. Toen haar man in 1914 oorlogscorrespondent werd, ging ze opnieuw onder Royaards werken, nu bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel (KVHNT) in Amsterdam. Onder Royaards mededirecteur, de toneelvernieuwer Eduard Verkade, speelde ze in You never can tell van Shaw. Haar spel werd bekritiseerd door tegenstanders van Verkades gestileerde opvattingen, onder wie haar eigen man. Zij en Pisuisse groeiden steeds verder uit elkaar. Het was wrang dat ze in de rol waarvoor ze de beste kritieken kreeg, Hélène in Zijn enige vrouw van J. Magnussen, werd geprezen om haar vertolking van de gevleugelde woorden: ‘Hou je eigenlijk nog wel van me?’Fie Carelsen begon in 1920 in Den Haag een tweede leven bij het Hofstadtooneel van Cor van der Lugt Melsert. Hoewel diens jonge vrouw Annie van Ees de ‘prima donna’ van dit gezelschap was, wist ze hier niet alleen als actrice maar ook als Haagse ‘socialite’ door te breken. In diplomatieke kringen kwam haar talenkennis nu goed van pas en ze gold als de best geklede actrice van de Residentie. In 1925-1926 was ze een seizoen lang de ‘leading lady’ bij het Odéon-gezelschap van Eduard Veterman en Louis Chrispijn jr. In 1925 liet ze zich officieel scheiden van Pisuisse, maar zijn gewelddadige dood twee jaar later was toch een zware slag voor haar.In 1935 speelde Fie Carelsen opnieuw in Indië, ditmaal met het gezelschap van Cor Ruys. Het was voor haar een periode van ontwikkeling en verdieping. Ze las veel en kreeg belangstelling voor psychologie. Na haar terugkeer in Den Haag verbond ze zich aan het Residentie Tooneel, waar ze tot 1947 zou blijven spelen: onder meer met Paul Steenbergen in Spoken van Ibsen en in Tsjechovs Kersentuin. In 1942 werd het gezelschap uit de Koninklijke Schouwburg verdreven door het Deutsche Theater in den Niederlanden. Omdat ze joods waren, moesten Carelsen en haar moeder zich melden bij het Bevolkingsregister, maar haar moeder redde haar door te beweren dat Fie een natuurlijk kind was van de niet-joodse toneelspeler Frits Bouwmeester (1848-1906). Zelf wist Fie door allerlei onderzoeken de deportatie van haar moeder uit te stellen tot begin 1944. Ze bleef intussen optreden, al mocht ze geen nieuwe stukken op haar repertoire nemen. Dit is haar na de Bevrijding nog verweten, maar weldra speelde ze weer bij het Residentie Tooneel: onder meer hoofdrollen in Met onze hakken over de sloot van Thornton Wilder en Vorstenschool van Multatuli. Tot haar afscheid in 1958 bleef ze verbonden aan de opvolger van dit gezelschap, de in 1947 opgerichte Haagse Comedie, waar ze zowel tragische als komische rollen speelde. Bij haar veertigjarig toneeljubileum werd ze onderscheiden. In de laatste jaren van haar leven trad ze voornamelijk op voor Hollandse clubs overzee met zelfgeschreven sketches (Fie Carelsen telefoneert). In Nederland trad ze nog op met de goochelaar Fred Kaps. Op 21 juli 1975 stierf Fie Carelsen in haar slaap. Ze is op Oud Eik en Duinen in Den Haag begraven bij haar ex-man. Aan de Academie voor de Kleinkunst legateerde ze dertigduizend gulden voor de jaarlijks uitgekeerde Pisuisseprijs.NaslagwerkenAardweg; BWN; Honig; Persoonlijkheden.Archivalia- Nederlands Theater Instituut, Amsterdam: privédocumentatie Fie Carelsen.
- Nederlands Instituut voor Oorlogs Documentatie, Amsterdam: gedrukte en handgeschreven stukken, brieven van haar moeder uit Westerbork, brieven van Frits Bouwmeester, handgeschreven verklaring van haarzelf.
- Fie Carelsen telefoneert (Leiden 1952).
- Ik heb ze gekend... (Den Haag 1970).
- Toneel en publiek (Amsterdam 1971) [45 toeren grammofoonplaat].
- Interviews voor radio en TV, o.a. in 1960 voor de AVRO (Mies Bouwman), in 1970 voor de VARA (Joop Koopman) en in 1972 voor de NCRV (Wim Ibo).
- B. van Eysselstein, Fie Carelsen (Maastricht 1948).
- Willy Corsari, Liedjes en herinneringen (Den Haag 1972).
- M.T. Bloom, De man die Portugal stal... (Den Haag 1968).
- W. Ibo, En nu de moraal van dit lied. Overzicht van 75 jaar Nederlands cabaret (Amsterdam etc. 1970).
- L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1972-1975) dln. 4 en 6.
- J. Pisuisse, Jean-Louis Pisuisse. De vader van het Nederlandse cabaret (Bussum 1977).
- W. Ibo, Brieven aan jou (Amsterdam 1980).
- J. Pisuisse, Dubbelbeeld. Twee vrouwen in oorlogstijd Nederland en Indië (Amsterdam 1985).
- Mijn liefste lief. Brieven van Jean-Louis Pisuisse aan Fie Carelsen, A. Hamel ed. (Den Haag 1989).
- Ben van Eysselstein, Fie Carelsen (1958).
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 866
laatst gewijzigd: 21/07/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.