Hoitsema, Maria Wilhelmina Hendrika (1847-1934)

 
English | Nederlands

HOITSEMA, Maria Wilhelmina Hendrika, vooral bekend als Mietje Rutgers-Hoitsema (geb. Britsum, Friesland 10-7-1847 – gest. Rijswijk 26-10-1934), onderwijzeres, sociaal hervormster en feministe. Dochter van Synco Hoitsema (1799-1860), predikant, en Rika van Bolhuis (1808-1895). Maria Hoitsema trouwde op 3-8-1885 in Rotterdam met Johannes Rutgers (1850-1924), arts. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Maria Wilhelmina Hendrika (Mietje) Hoitsema was het zesde van de zeven kinderen van Rika van Bolhuis en Synco Hoitsema, Nederlands Hervormd predikant in Britsum. Twee kinderen stierven jong en zo groeide Mietje op met vier zussen. In 1856 kreeg haar vader een hersenbloeding en ging met emeritaat. Het gezin verhuisde naar de stad Groningen, waar beide ouders vandaan kwamen, en daar overleed de vader in januari 1860 – Mietje was toen twaalf jaar oud. In 1865 haalde ze haar onderwijzersakte en in 1870 begon ze met drie zusters een meisjesschool in Leiden. In 1873 werd Mietje Hoitsema hoofd van de Openbare Meisjesschool voor Uitgebreid Lager Onderwijs (ULO) in Rotterdam. Zij gaf deze functie op in 1885, toen zij trouwde met de arts en weduwnaar Johannes Rutgers. Na haar huwelijk wijdde ze zich aan de opvoeding van haar drie stiefkinderen.

Maatschappelijke betrokkenheid

Het echtpaar Rutgers raakte steeds meer geïnteresseerd in maatschappelijke vraagstukken, waaronder het vrouwenvraagstuk, en probeerde zoveel mogelijk naar hun idealen te leven. Het dienstpersoneel at mee aan tafel, het eten was vegetarisch, alcohol werd niet geschonken, boodschappen werden gedaan bij een coöperatieve winkelvereniging, Mietje kleedde zich in reformkleding, en de Rutgersen hielden een leeszaal aan huis. Vanaf midden jaren negentig werd Rutgers-Hoitsema actief in tal van organisaties en verenigingen van socialistische, feministische dan wel neo-malthusiaanse snit.

In 1894 was Mietje Rutgers-Hoitsema medeoprichtster van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en werd presidente van de eerste afdeling, in Rotterdam. Dat dit een moeilijk besluit was, blijkt uit een brief aan Annette Versluys-Poelman: ‘ik heb het altijd zo druk – te druk zou ik haast zeggen. [...] Een ander bezwaar is, dat ik wat bang ben voor het oordeel van mijn familie, die toch al vinden, dat ik zo verander, zo aan de weg timmer enz. enz. Mijn intiemste vriendin heeft mij de vriendschap al opgezegd’ (gecit. Smit). Maar gelijkheid van de seksen bleef een van haar principes. Zo stond ze er na de dood van haar moeder (1895) op dat ze zelfstandig de erfenis kon aanvaarden, zonder de – wettelijk verplichte – machtiging van haar echtgenoot.

Rutgers-Hoitsema was in 1895 de oprichtster van de Rotterdamsche Buurtvereeniging ter Ontwikkeling van Vrouwen en Kinderen en Gezinnen uit de Arbeidersklasse (later Vereeniging Ons Huis) en de Vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Vrouw. Voor de laatste organiseerde zij enige geruchtmakende lezingen over de intellectuele capaciteiten van de vrouw: zij en Hector Treub verdedigden de geschiktheid van vrouwen voor universitaire studies, de Utrechtse psychiater C. Winkler bestreed dit. Ook pleitte ze, onder pseudoniem, in het Sociaal Weekblad (1895) voor hulp aan ongehuwde moeders: vrouwen moesten zich inzetten om verleide en bedrogen zusters te helpen. Drie jaar later kwam naar Frans voorbeeld de Vereeniging Onderlinge Vrouwenbescherming tot stand, bedoeld voor hulp aan ongehuwde moeders op basis van de erkenning van een recht op moederschap.

In 1898 nam Rutgers-Hoitsema deel aan de bijeenkomsten rond de 'Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid', en werd ze vice-presidente van de dat jaar opgerichte Nationale Vrouwenraad. Het jaar daarop was ze betrokken bij de oprichting van de School voor Maatschappelijk Werk (Amsterdam) en werd ze bestuurslid van de Nieuw-Malthusiaanse Bond, die zich inzette voor seksuele voorlichting en geboortebeperking. Wel moest zij haar angst overwinnen in het openbaar te spreken over dergelijke zaken, maar ze zette door: ‘Ik dééd; ’k voelde: ’t is mijn heilige plicht’.

Rond 1900 werd Rutgers-Hoitsema lid van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Op het SDAP-congres van 1902 stelde ze namens een minderheid uit de afdeling Rotterdam dat aparte bescherming van vrouwenarbeid de economische bewegingsvrijheid van vrouwen zou beperken en dus ongewenst was. Hiervoor kreeg zij in de SDAP geen steun. Henriette Roland Holst zag in haar betoog een ‘feministisch duiveltje’ en kreeg het congres mee: de meerderheid koos voor aparte bescherming van vrouwenarbeid.

Ongetwijfeld uit teleurstelling over deze uitkomst richtte Rutgers-Hoitsema in 1903 met anderen het Nationaal Comité inzake de Wettelijke Regeling van Vrouwenarbeid op, dat zich ten doel stelde ‘de arbeidswetten te bestuderen, en telkens met vereende krachten op te treden, wanneer het recht van de vrouw op arbeid hier of daar bedreigd zou worden’. Namens dit Comité ging ze op audiëntie bij koningin Wilhelmina om te protesteren tegen het Koninklijk Besluit om bij de Post en Telegrafie alleen nog ongehuwde vrouwen aan te nemen en de gehuwde ‘eervol’ te ontslaan. Ook bleef Rutgers-Hoitsema polemiseren met Roland Holst. Ze legde haar visie vast in de brochure Arbeidswetgeving en bizondere bescherming van vrouwenarbeid (1903), waarop Roland Holst antwoordde met De vrouw, de arbeidswetgeving en de sociaal-demokratie (1903). Rutgers-Hoitsema schreef hierop Nog eens: Arbeidswetgeving en bizondere bescherming van vrouwenarbeid (1904).

Laatste jaren

Toen Troelstra de strijd voor de opheffing van klasseverschillen liet prevaleren boven die voor vrouwenkiesrecht verliet Rutgers-Hoitsema in 1905 de partij. Op het internationaal congres van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht in Stockholm werd op haar initiatief de Internationale Correspondentie opgericht. Van dit orgaan, dat zich keerde tegen arbeidsbescherming naar sekse, was zij internationaal secretaris. In 1913 belandde Rutgers-Hoitsema na een val langdurig in het ziekenhuis en na een auto-ongeluk in 1918 trok zij zich uit het openbare leven terug omdat ze nauwelijks meer mensen om zich heen verdroeg. Tevergeefs zocht het echtpaar naar een rusthuis waar ze samen terecht konden. Vanaf 1923 woonde ze zeer afgezonderd in een rusthuis voor oude dames te Rijswijk. Met haar echtgenoot, die introk bij zijn zuster, onderhield ze vooral schriftelijk contact. Waarschijnlijk heeft Johannes Rutgers op 13 augustus 1924 een einde aan zijn leven gemaakt, pas na een dag of tien werd hij gevonden. In een afscheidsbrief schreef hij: ‘Duizendmaal dank aan Mietje’. Ondanks haar gebrekkige gezondheid liep ze in 1933 nog mee in de Vrouwen-Vredesgang. Mietje Rutgers-Hoitsema stierf op 26 oktober 1934, 87 jaar oud.

Naslagwerken

Aletta; BWSA.

Archivalia

Aletta, Amsterdam: Archief M.W.H. Rutgers Hoitsema.

Publicaties

Behalve de reeds genoemde publicaties:

  • ‘Sexueele verhoudingen in onze moderne maatschappij’, Sociaal Weekblad (17-8-1895) 266-268 [onder pseudoniem Amalasuntha].
  • Wetsartikelen, waaruit blijkt dat de vrouw reden heeft over achterstelling te klagen en op herziening daarvan aan te dringen (1895; 1916 [19de druk]).
  • Geschiedenis van de Rotterdamsche Buurtvereeniging (Rotterdam 1898).
  • De prostitutie te Rotterdam en de strijd tegen de reglementering in de gemeenteraad (Rotterdam 1900).
  • Het prostitutievraagstuk (Rotterdam 1902).
  • Modedwaasheden (Amsterdam 1905).
  • Bescherming van vrouwenarbeid, of algemene arbeidsbescherming (Den Haag 1910).
  • ‘De vrijzinnige concentratie en de vrouwenbeweging op 25 november 1916’, Vragen des Tijds (1917).
  • ‘De Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht', in: C.M. Werker-Beaujon, W.H.M. Werker en C. Wichmann red., De vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk, deel 2 (Amsterdam 1918) 163-180.

Literatuur

  • W.H. Posthumus-van der Goot en A. de Waal red., Van moeder op dochter (Utrecht 1968).
  • Joyce Outshoorn, Vrouwenemancipatie en socialisme (Nijmegen 1973) 32-34.
  • Myriam Everard, ‘Vier feministen en het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee’, Socialisties-Feministiese Teksten 8 (1984) 149-175.
  • Hugo Q. Röling, De tragedie van het geslachtsleven (Amsterdam 1987).
  • Marianne Braun, De prijs van liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis (Amsterdam 1992).
  • Christianne Smit, Maria W.H. Rutgers-Hoitsema (1847-1934). Een vrijgevochten vrouw in de eerste feministische golf (ongepubl. doctoraalscriptie, Universiteit van Amsterdam, 1995).
  • Petra de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911 (Hilversum 1997).
  • Maria Grever en Berteke Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998).

Illustratie

Portretfoto, door onbekende fotograaf, ongedateerd (Collectie IAV - Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis).

Redactie, met dank aan Hugo Röling

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 772

laatst gewijzigd: 12/07/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.