Koster, Johanna Petronella Catharina Antoinetta (1868-1944)

 
English | Nederlands

KOSTER, Johanna Petronella Catharina Antoinetta (geb. Kampen 16-4-1868 – gest. Renkum 15-4-1944), schilderes, tekenares, ontwerpster, lerares. Dochter van Johannes Petrus Koster (1830-1886), beroepsofficier, en Catharina Antoinetta van Veen (1840-1921). Johanna Koster bleef ongehuwd.

Johanna (Jo) Koster werd in Kampen geboren als derde in een gezin van acht kinderen. Drie zusjes stierven als kind. Omdat haar vader beroepsofficier was, moest het gezin vaak verhuizen. Jo ging in Dordrecht naar de Middelbare Meisjes School (mms). Tevens kreeg ze er schilderles van Roland Larij, specialist in landschappen, interieurs en portretten, genres die ook Jo zou beoefenen.

Op haar zeventiende vertrok Jo Koster naar Amsterdam voor een opleiding aan de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijs. Volgens een medeleerlinge was ze ‘een hardwerkend meisje’ en ‘de enige, van wie uit de grote klas meisjes iets geworden is’ (Obreen, 244, 245). Met haar MO-akte op zak vervolgde ze in 1888 haar opleiding aan de Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam. Zij gaf daar ook zelf les aan de leerlingen van de middagcursus. In 1891 exposeerde ze voor het eerst, in een groepstentoonstelling van schilderessen in Amsterdam.

Loopbaan

Nadat Koster de academie in 1892 had verlaten, begon ze succes te krijgen als portrettiste. In 1894 greep zij de toekenning van de Koninklijke Subsidie voor Vrije Schilderkunst aan om via Parijs naar Brussel te gaan. Daar bekwaamde ze zich bij Ernest Blanc-Garin in de portretkunst en in het gebruik van materialen en technieken. Ook bracht zij er haar kunstnaaldwerk en houtsnijwerk op een hoger plan.

Na drie jaar Brussel vestigde Jo Koster zich eerst in Den Haag (1897-1899) en daarna in het kunstenaarsdorp Laren (1899-1900), waar zij inwoonde bij schilderes Adya Dutilh. Ze schilderde er behalve het landschap ook de boeren en arbeiders van het Gooi. In deze jaren kreeg Koster twijfels over haar artistieke toekomst. Het stond haar tegen dat zij zich in haar portretten moest aanpassen aan de smaak van haar publiek. Ook persoonlijk ging het haar minder goed. Ze verbrak een verloving toen ze na een ziekbed te horen kreeg dat ze onvruchtbaar was.

Omstreeks 1902 verhuisde Jo Koster naar Zwolle. Hier vond zij steun bij haar vriendin Lidy van Spengler-van Bosse, via wie zij ook portretopdrachten in Zwolle en omgeving kreeg. Dergelijke opdrachten waren broodnodig voor Koster, die als ongetrouwde vrouw in haar levensonderhoud moest voorzien. Naast portretten en andere schilderijen verkocht zij kunstnaaldwerk, onder meer aan Liberty in Londen. Ook verdiende zij geld met lesgeven en het ontwerpen van ex librissen, illustraties en kamerschermen.

Vanuit Zwolle ging Koster regelmatig schilderen in de omgeving. Ze legde er het landschap en de schilderachtige straatjes vast, en maakte – enigszins geromantiseerde – voorstellingen van werkende boeren en handwerkslieden. In Staphorst, waar Koster sinds 1900 bijna jaarlijks voor langere perioden werkte, schilderde zij vooral mensen in klederdracht en in interieurs. In 1910 liet ze in Hattem een huis met atelier bouwen, Honk, waar ze tot omstreeks 1924 zou blijven wonen. Ondertussen bleef ze contact houden met de kunstwereld in het westen van het land, via tentoonstellingen en haar lidmaatschap van kunstenaarsverenigingen zoals Sint Lucas en Arti et Amicitiae in Amsterdam, en De Rotterdammers. Ook ondernam ze reizen naar onder meer Engeland en Italië.

Stijl

Sinds haar Brusselse tijd had Koster het academisme steeds verder achter zich gelaten. Ze weigerde een bepaalde stijl of mode slaafs te volgen – hetgeen de verkoop van haar werk niet bevorderde – en experimenteerde met de nieuwe stijlen die zij in Parijs en vooral Brussel had leren kennen. Ze werd daarbij beïnvloed door schilders als Jan Toorop, Ferdinand Hart Nibbrig en Jan Sluijters, allen bekenden van haar. Zij maakte symbolistisch aandoend grafisch werk, maar ook kamerschermen in art nouveau-stijl. Hoewel zij ook naturalistisch bleef werken, schilderde zij tussen 1900 en 1920 vooral in divisionistische en luministische stijl, voor haar de beste manier om licht – een belangrijk thema in haar werk – weer te geven. Zij werd hierin gestimuleerd door de kunstcriticus H.P. Bremmer, die ze vanaf 1904 regelmatig raadpleegde als haar artistieke onzekerheid weer de kop opstak. Bremmer hielp haar ook met praktische zaken. Hij bezorgde haar leerlingen (de bekendste was de Hongaarse schilderes Sárika Góth) en bemiddelde bij de verkoop van haar schilderijen. Helene Kröller-Müller kocht op zijn aanraden werk van Koster. Met enige regelmaat exposeerde ze met andere kunstenaars uit Bremmers kring.

Na de Eerste Wereldoorlog werkte Jo Koster veel in Italië, Spanje en Frankrijk, soms met andere ‘Bremmerianen’, zoals Sara van Heukelom en Truus van Hettinga Klomp, soms met leerlingen. Ook daar maakte zij heel divers werk, tot kubistisch en bijna abstract aan toe. Vanuit het buitenland schreef zij enkele reisverslagen voor de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant.

In 1934 betrok Koster een etage in het huis van Hettinga Tromp in Den Haag. Ze werd lid van Pulchri Studio. Nu schilderde ze vooral stillevens, maar ze werkte ook nog wel buiten. In haar latere werken maakten de vroegere sprankelende kleuren plaats voor meer gedempte tonen. Ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag kreeg Koster tentoonstellingen in Den Haag, Dordrecht en Amersfoort. In februari 1942 had ze haar laatste overzichtstentoonstelling, bij kunsthandel Unger en Van Mens in Rotterdam. Omdat zij zich niet liet inschrijven bij de Kultuurkamer, werd exposeren daarna onmogelijk.

Toen in 1942 een deel van Den Haag werd geëvacueerd, trokken Koster en Hettinga Tromp in bij Hettinga’s zuster in Zaltbommel. Het jaar daarop werd bij haar kanker geconstateerd, maar zij bleef schilderen. Op 15 april 1944 stierf Jo Koster in het huis van Lidy van Spengler in Heelsum.

Waardering

Tijdens haar leven exposeerde Jo Koster op tientallen solo- en groepstentoonstellingen. Hoewel haar werk soms als droog, koel of hard werd omschreven en te weinig zou ontroeren, waren de kritieken meestal gematigd positief, met termen als: ‘Reëel, fris en krachtig’ en ‘oprecht, eerlijk en echt, vlucht nooit in gemakkelijke charmes, doet zelfs manlijk aan’ (Obreen, 246; NRC, 12-3-1937). Na haar dood raakte Jo Koster in de vergetelheid, maar in 1988 en 2003 werden er weer tentoonstellingen aan haar gewijd. Haar portretten worden tegenwoordig als haar beste werk aangemerkt.

Naslagwerken

Petteys; Scheen; Thieme; Waller.

Archivalia

  • Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag: Oorlogsdagboek (1942-1945) van mevrouw Tjitske Geertruida Maria van Hettinga Tromp [met informatie over Kosters laatste levensjaren].

  • Zie verder Roodenburg e.a., Jo Koster, 119.

Werken

  • Werk van Jo koster bevindt zich onder meer in het Centraal Museum (Utrecht), het Dordrechts Museum en het Gemeentemuseum Den Haag. Zie verder Roodenburg e.a., Jo Koster, 119.
  • Reisverslagen van Jo Koster in Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 24-11-1923; 2-4-1924, 20-5-1932.

Literatuur

  • Catalogi van tentoonstellingen van Levende Meesters, gehouden in diverse plaatsen in de jaren 1894-1917 (zie ook RKD, Tentoonstellingsdocumentatie Levende Meesters).
  • In de Collectie Persdocumentatie van het RKD wordt een groot aantal recensies van tentoonstellingen van Jo Koster bewaard.
  • A[ugustine] O[breen], ‘Jo Koster’, Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 53 (1917) 244-246.
  • J. Slagter, ‘Jo Koster’, Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 59 (1920) 30-33.
  • ‘Amersfoortsche Kunstkring. Jo Koster’, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 12-3-1937 [recensie].
  • Nicole van der Schaaf, ‘Jo Koster, een vergeten talent’, Tableau 10 (1987) 70-71.
  • Hendrik Schulte Nordholt, Jo Koster (1868-1944). Jo Koster opnieuw ontdekt, tentoonstellingscatalogus Voerman Museum, Hattem (Hattem 1988).
  • Klaas Roodenburg, Rensk van der Linde-Beins en Onno Maurer, Jo Koster 1868-1944: een zwervend bestaan (Zwolle 2003) [n.a.v. de tentoonstelling in Museum Flehite, Amersfoort en Stedelijk Museum Zwolle].
  • Hildelies Balk, De kunstpaus H.P. Bremmer 1871-1956 (Bussum 2006).
  • H. Klarenbeek, Penseelprinsessen & broodschilderessen, Vrouwen in de beeldende kunst 1808-1913 (Bussum 2012), passim.

Illustratie

Zelfportret (onvoltooid), ca. 1915, doek, (particuliere collectie).

Auteur: Marloes Huiskamp

 

laatst gewijzigd: 20/07/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.