Moquette, Hermine Christine Hélène (1869-1945)

 
English | Nederlands

MOQUETTE, Hermine Christine Hélène (geb. Sluis 25-4-1869 – gest. Bilthoven 17-12-1945), adjunct-archivaris van Rotterdam. Dochter van Frédéric Jules Pierre Moquette (1836-1915), hervormd predikant, en Rudolphina Johanna Krijt (1840-1928). Hermine Moquette bleef ongehuwd.

Haar exotische achternaam had Hermine Moquette te danken aan haar grootvader, een Franse ambachtsman die in 1758 vanwege zijn geloof naar Holland was gevlucht. Haar vader bracht het tot predikant. Zijn eerste standplaats was Sluis (Zeeuws-Vlaanderen), de geboorteplaats van Hermine. Nog in haar kleutertijd verhuisde het gezin naar het Drentse Hijkersmilde en vervolgens naar Sneek. In die Friese stad bracht Hermine het grootste deel van haar jeugd door, samen met haar drie broers. In 1882 ging ze naar het stedelijk gymnasium, waar zij een van de vier meisjes was in een klas met 55 leerlingen. Dankzij financiële steun van een suikeroom konden alle kinderen Moquette naar de universiteit. Hermine ging Nederlands studeren in Groningen. Daarmee was ze niet uniek – er waren meer vrouwelijke studenten, zij het niet veel. Ze woonde op kamers bij een studiegenote, Tijtje Heeringa, die haar studie niet afmaakte – iets wat veel voorkwam. Hermine studeerde in juni 1895 af. Daarmee was ze de derde vrouw die in Groningen haar doctoraalexamen haalde, na Aletta Jacobs (in 1876) en Johanna Spruyt (1890).

Hoogleraar taal- en letterkunde W.L. van Helten maakte Moquette attent op een promotie-onderwerp: de invloed van de achttiende-eeuwse Engelse romanschrijver Samuel Richardson op het werk van Betje Wolff en Aagje Deken. In 1898 promoveerde zij als tweede vrouw aan de Groningse faculteit der Letteren en Wijsbegeerte. Een van haar stellingen luidde dat in de letterkunde de vrouw zich op het gebied van de psychologische roman voor het eerst de gelijke van de man had getoond (Moquette, Geslacht, 109).

Archivaris

Na haar promotie vertrok Hermine Moquette naar Rotterdam, waar haar vader inmiddels was beroepen. Zij ging bij haar ouders wonen op Noordsingel 112. Haar ambities lagen duidelijk niet bij een betrekking als lerares op een meisjesschool, waar veel vrouwelijke letterkundigen terechtkwamen. Ze maakte kennis met de adjunct-gemeentearchivaris, mr. W.F. Bezemer, die haar belangstelling voor het archiefvak stimuleerde. Toen Bezemer korte tijd later onverwacht overleed, solliciteerde Moquette op de opengevallen functie. Rotterdam koos echter voor een – mannelijke – jurist. Vervolgens bood Moquette zich aan als onbezoldigd medewerkster bij het Rotterdamse Gemeentearchief; in maart 1899 kon zij beginnen. Na een jaar werd zij bevorderd tot tijdelijk ambtenaar met de rang van adjunct-archivaris. Zij hield zich vooral bezig met het maken van inventarissen, zoals die van het Heiligegeesthuisarchief (voltooid in 1904). Haar drie jaar later verschenen inventaris van het Weeskamerarchief kreeg een lovende recensie in het Nederlandsch Archievenblad, als ‘het eerste meer omvangrijke resultaat van vrouwelijke arbeid in ons vak’ (gecit. Meeldijk, 43).

Hermine Moquette werd in 1901 toegelaten tot de Vereeniging van Archivarissen in Nederland (VAN), voorheen een exclusief mannengezelschap. Leeuwarden had al een vrouwelijke gemeentearchivaris, Rinskje Visscher, maar die was aanvankelijk geweigerd omdat ze geen wetenschappelijk ambtenaar was. In 1905 polemiseerde Moquette in het damesblad De Hollandsche Lelie met de voormalige gemeentearchivaris van Den Haag. Deze achtte meisjes vanwege ‘hun stille, rustige, kalme natuur’ zeer geschikt voor archiefwerk en verder hadden ze zijns inziens niet meer nodig dan wat gezond verstand en algemene ontwikkeling. Moquette (‘uw artikel is zo vleiend voor de vrouw dat het me spijt er niet mee te kunnen instemmen’) meende daarentegen dat meisjes een goede opleiding moesten hebben, omdat ze zonder titel niet zouden worden aangenomen (De Hollandsche Lelie 18 (1905) 701-702). In 1911 schreef ze een stuk over de vrouwelijke archiefambtenaar: vrouwelijke sollicitanten voor een archieffunctie ‘moeten zorgen in bekwaamheid vooral niet achter te staan bij mannelijke medesollicitanten, daar zij nog altijd te rekenen hebben met het feit, dat bij dezelfde bekwaamheid en geschiktheid allicht aan een man de voorkeur gegeven worden zal’, aldus Moquette.

Binnen haar eigen werkkring ondervond Moquette ook zelf hoezeer mannen voorrang kregen. Zij had in 1904 de zieke gemeentearchivaris Unger vervangen en beschikte inmiddels over een vaste aanstelling. Toch werd zij na Ungers dood niet benoemd tot zijn opvolger, want daarvoor was E. Wiersum van het Rijksarchief Zeeland binnengehaald. Tot haar verdriet bleef zij adjunct-archivaris. Om verder te komen begon ze aan een studie rechten, maar na haar kandidaatsexamen (1909) brak ze die af.

Publicaties

Na haar besluit om de rechtenstudie niet af te maken, stortte Moquette zich op de inhoudelijke kanten van haar werk: ze hielp bezoekers aan inlichtingen over Rotterdamse geschiedenis en leverde een grote bijdrage aan het boekje Rotterdamse straatnamen geschiedkundig verklaard van de onderwijzer Droogendijk. Iedere aflevering van het Rotterdamsch Jaarboekje bevatte een bijdrage van haar hand, over een grote verscheidenheid aan onderwerpen. Voor het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek schreef zij bijna 250 lemmata over alle Rotterdammers van enige importantie. Moquette werkte ook mee aan de tentoonstelling ‘De vrouw, 1813-1913’, in 1913 gehouden in Amsterdam. Haar onderzoek betrof patentkohieren uit de periode 1806-1811. Ze stelde vast dat het aantal patenten dat aan vrouwen was uitgereikt veel hoger was dan doorgaans werd aangenomen.

In 1915 publiceerde Moquette op uitnodiging van uitgeverij Meulenhoff een bijdrage aan de reeks Neder­landsche Kul­tuurge­schiedkundige Mono­graphi­eën onder de eenvoudige titel De vrouw. Het had één deel moeten worden, maar omdat ‘de stof zo rijk was’, werden het er twee: Huise­lijk leven en Maatschappelijk leven. Het werk – Moquette spreekt zelf van een `werk­je' – is een geschiedenis van de vrouw in Nederland van 800 tot 1800. Het was bedoeld voor een breed publiek: de toon is luch­tig, de inhoud feitelijk en de illustra­ties bijzonder talrijk. In deel 1 schetst Mo­quette de centra­le rol van de vrouw in het gezin als echtgenote, huis­vrouw en moeder. De Nederlandse vrouw, aldus Moquette, was ‘het middel­punt van het familieleven, dat altijd in Neder­land zo hoog gehou­den is’ (111). In deel 2 behandelt ze de rol van de vrouw in achtereenvolgens godsdienst, liefdadigheid, wetenschap en kunst, de strijd om het bestaan, zaken van staat en oorlog en het recht. De ontvangst was wisselend. In De Gids noemt mevrouw Aalbers-Hamaker het boek een ‘mislukking’, vol gemeenplaatsen en zonder visie: het enige beeld dat oprijst is dat van de schrijfster zelf die geduldig snuffelt in de bronnen. De hoogleraar Kalff ver­wijt haar een gebrek aan orde en argeloos­heid in haar bronnenge­bruik. Toch­ prijst hij haar omdat ze met haar werk `een kloek begin' heeft gemaakt.

Rond de verschijning van De vrouw ondervond Hermine Moquette tegenslag in haar privéleven. Haar vader overleed vlak nadat ze met haar bejaarde ouders naar de Mathenesserlaan 311b – op steenworp afstand van het archief – was verhuisd om de zorg voor hen beter met haar werk te kunnen combineren. Moquette bleef niettemin bergen verzetten. Zo publiceerde ze in 1917 een vuistdikke catalogus van de portrettenverzameling van het Rotterdams archief. Sporadisch trad zij ook in de openbaarheid. Ze gaf lezingen met lichtbeelden en publiceerde historische artikelen naar aanleiding van actuele onderwerpen in dag- en weekbladen. Bij de viering van het zeshonderdjarig bestaan van Rotterdam, in 1928, had Moquette te veel hooi op haar vork genomen: tijdens haar vakantie stortte zij in. Een paar maanden later ging zij weer aan het werk, maar toen in januari 1929 ook haar moeder overleed, besloot ze met werken te stoppen. Op 1 mei 1929 werd zij – zestig jaar oud – eervol ontslagen.

Na haar pensionering verhuisde Moquette naar Den Haag, waar ook haar jongste broer woonde. Hij trok bij haar in en gezamenlijk maakten ze reizen naar Zwitserland, Frankrijk en de Noordkaap. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog hield Hermine Moquette een dagboek bij – het wordt bewaard in het Rotterdamse gemeentearchief. Ze beschrijft de straatgevechten in haar buurt, waar veel NSB’ers woonden, Duitse vliegtuigen die op 10 mei overvlogen en de splinter van het afweergeschut die vlak voor haar huis belandde. Diep onder de indruk was ze van het bombardement op haar oude thuisstad Rotterdam en de Nederlandse capitulatie.

Vanwege de aanleg van de Atlantikwall moesten broer en zus Moquette in 1942 hun Haagse huis verlaten. Zij verhuisden naar Utrecht, waar hun oudste broer en zijn vrouw woonden (Mauritsstraat 102). In de Hongerwinter stierven beide broers. Hermine Moquette verhuisde naar Bilthoven, waar ze enkele maanden na de bevrijding overleed. Na haar dood leek Moquette te zijn vergeten, maar met de opkomst van vrouwengeschiedenis in de jaren 1980 werd haar werk herontdekt. In 1992 werd in de wijk Prinsenland van de Rotterdamse deelgemeente Prins Alexander een straat naar haar genoemd.

Naslagwerken

Ter Laan.

Archivalia

Gemeentearchief Rotterdam: toegang 273, inv. nr. 54 (Dagboek dr. Moquette tijdens de meidagen van 1940). Adresboeken, 1898, 1905.

Publicaties

  • Over de romans van Wolff en Deken beschouwd in verband met de romantische scheppingen van Richardson (diss. Universiteit van Groningen 1898).
  • ‘De vrouw als archiefambtenaar’, Het Gildeblad 2 (1911) juli.
  • De vrouw, 2 delen (Amsterdam 1915).
  • Catalogus van de portretverzameling in het archief der gemeente Rotterdam (Rotterdam 1917).

Literatuur

  • De Gids 80 (1915) nr. 2, 204-206 [recensie van De vrouw].
  • Onze Eeuw 15 (1915) 458 [recensie van De vrouw].
  • G. Kalff, ‘Uit de geschiedenis der Nederlandsche vrouw’, Vragen des tijds (1916) nr. 1, 189-222 [o.a. recensie van De vrouw].
  • Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24-4-1929.
  • F.G. Moquette, Het geslacht Moquette. Kroniek van een familie (Voorburg 1981).
  • Inge de Wilde, 249 vrouwen na Aletta Jacobs: vrouwelijke gepromoveerden aan de Rijksuniversiteit Groningen 1879-1987 (Groningen 1987).
  • E. Meeldijk, ‘Dr. H.C.H. Moquette, adjunct-archivaris der Gemeente Rotterdam’, in: Zestig jaar ‘De Maze’: 1931 - 21 november - 1991 (Rotterdam 1991).
  • M.C.R. Grever, Strijd tegen de stilte: Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstem in geschiedenis (Hilversum 1994).
  • Inge de Wilde, Nieuwe deelgenoten in de wetenschap: vrouwelijke studenten en docenten aan de Rijksuniversiteit Groningen, 1871-1919 (Assen 1998) 126, 311 (noot 225).
  • Yvonne Bos-Rops, ‘“Het begrip archivaresse bestaat niet.” De eerste vrouwelijke archivarissen in Nederland’, Archievenblad 110 (2006) nr. 7, 16-19.

Illustratie

Portretfoto, door H.A.C. Wttewaall van Stoetwegen, ca. 1930-1940 (Gemeentearchief Rotterdam).

Auteur: Maarten Hell

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 817

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.