Helena Liefferts aan Constantijn Huygens
[onbekend]
3169
Bron: Universiteitsbibliotheek Leiden, Hug 37, Halling-Liefferts, brieven, 9

Transcriptie

Mijnheer,

Mijnheer mijn schrivens is tot gheen ander eyndt als U.Edele te begroete met U.E. lieve vamijlij die ick hop dat Godt Almachtich sal nemen onder Sijn Hijlige bewaring. Och sinder de hastige verandring van mijnheer U.Edele broeder salyger is mijn hert soo bedroeft gewest dat ick een hel ander mins ben geworde. Concidreerende wat getroue vrint en een alder cortos heer wij hebbe verlore die alle minsche soecht goet te doen, het verlyes heeft mij menige traen doen storten. Ich bidde U.Edele gans otmoedich, stelt U.E. hert toch gerust mijn verstant is al te gering om U.E. te trosten, den Almachtige Godt wil U.E. rou matigen. Mijn en lieve soon en ick sijn Godt lof redelijck. Godt gaf mij grote genade doer U.Edele toedoen dat ick effe als de potent quam twee daghe te vore te cercken gewest was en mijn lieve Constantijen is die ic wel dusentmal cuse om de liefde van de werde persoen daer hij nar heyt, is heel cloick. Godt lat hum in duegde opwasse. Hope dat Godt Almachtich U.Edele soolang sal sparen dat hij bestant mach wese U.E. dijnnar te sijn, daer ick Godt trouelijck om biddende. Ben otmoedich an U.Edele, versoekende mine lieve man toch voor gerekomandeert te houden, min otmodege recomandasij an Jofferou Swerijus met de lyeve cindere, sal zijn soolang ick leef, U.Edeler dinneres tot ter doet, Helena Liefferts.

[Marge:] Ick soude minheer de segele brieve nu eens toegesonde hebben, hoeveer min gerechtijchit strecht ofte min veeren, soo mijnheer daer sin in gehaet hadde, mar vresde dat het nu niet te pas en quam.

[Adressering:] Mijnheer, mijnheer van Suylicom, rieder, raet, cecritaris van Sijn Hochijt in Scravenhaghe.

Ga terug naar de briefdetails