Latere lotgevallen

 
English | Nederlands

De formulierboeken

J.G. Smit

download deze tekst als PDF bestand

Latere lotgevallen

Wat er na 1575 gebeurd is met de formulierboeken is onbekend. Alleen nr. 9 heeft gegevens over latere eigendom die in het boek zelf zijn te vinden. Het opschrift van het eerder genoemde en voorin ingebonden overzicht luidt:

‘Tafel van seecker boeck in folio gebonden, berustende onder Jacob Hanecops secretaris der Stadt Breda, inhoudende 636 metter handt bescreven blaederen vande cloecke ende seer wijse directie (aengaende t’naervolgende) van Hoogh loffelijcker memorie Wilhelm Prince van Orange etc.’

De naam Hanecops keert achterin het boek terug. Op het laatste blad bevinden zich de volgende twee aantekeningen van twee verschillende handen:

‘Marcelis van Deurn anno 1622 8/15 en Londres’.

‘Datum ab suprascripto van Deurn avunculo meo mihi infrascripto in anno 1643.

Jacob Hanecops’

Jacob Hanecops heeft het boek dus in 1643 van zijn oom Van Deurn gekregen. Deze oom, Marcelis van Deurn, was op 15 augustus 1622 in Londen en had het boek toen onder zich. Op welke wijze hij eraan gekomen is en wat de reden is geweest dat hij het mee naar Londen heeft genomen, is onbekend. Over Van Deurn zijn ook geen nadere gegevens aangetroffen. Jacob Hanecops was inderdaad secretaris van Breda. Hij is als zodanig aangesteld in 1637.1 Hoe dit formulierboek later in het KHA terecht is gekomen, is niet bekend. Op het laatste blad, waarop bovengenoemde aantekeningen staan, is bovenaan een klein blaadje geplakt met daarop in waarschijnlijk achttiende-eeuwse hand een omschrijving van het boek en een oud inventarisnummer: ‘Depesches, Commissien, / Patenten, Missiven etc. / van Hoog Loffelijke Memorie / Wilhelmus Prins van Oranie / N.o 18’. Misschien is dit een signatuur van een achttiende-eeuwse ordening in het archief van de Oranje-Nassau’s.

Howel de formulierboeken 11 en 12 geen eigendomskenmerken hebben, is toch het een en ander over vroegere eigenaars bekend. Onder hen bevonden zich namelijk de staatslieden Hieronymus van Beverningk en zijn neef Bruno van der Dussen. Van Beverningk, afkomstig uit Gouda, was in de tweede helft van de zeventiende eeuw vertrouweling van Johan de Witt en stadhouder Willem III en onder meer gedeputeerde ter Staten-Generaal en ambassadeur. Hij bezat een belangrijke verzameling staatspapieren, die hij krachtens zijn testament vermaakte aan Bruno van der Dussen.2 Deze pensionaris, burgemester en diplomaat maakte carrière aan het eind van de zeventiende en in de eerste decennia van de achttiende eeuw.

De verzameling staatspapieren was nog bijeen in de eerste helft van de negentiende eeuw. In de loop van 1847 kwam zij in handen van G.D.J. Schotel, toen predikant te Tilburg en een liefhebber der geschiedenis. Ook hij verzamelde oude handschriften. Of hij de collectie van Van Beverningk in bezit had of alleen maar tijdelijk onder zich had, is niet duidelijk. Schotel schrijft op 12 september 1847, in het op die datum gedateerde voorwoord van een door hem geschreven brochure: ‘eenige maanden geleden ontving ik eene verzameling van handschriften, nagelaten door Mr. Hieronymus van Beverningk en Mr. Bruno van der Dussen’.3 Deze passage laat de kwestie van de eigendom open.

Wel komen de beide formulierboeken 11 en 12 in de brochure voor. In Bijlage B, die de handschriften in folio opsomt, komen te midden van missalen, privilegeboeken van Schiedam, Amsterdam en Delft, resolutieregisters van de Staten van Holland en het onder mediëvisten bekende Registrum Ducis Wilhelmi 1354-1357, ook voor:

‘Formulierboeck van allen de stucken, zoo commisien, missiuen ende andere gedepescheert in de secretarie van de Exell. van Oraengien van 1572-1575.

Als boven. Formulierboeck van alle missiuen, commissien ende andere stucken, gedepescheert in de secretarije van de princel. Excell. van Oraengien 1575’.4

Nog in hetzelfde jaar 1847 werd de handschriftencollectie verworven door koning Willem II. Contactpersoon tussen Schotel en de koning kan jhr. J.G.W. Merkes van Gendt zijn geweest, majoor-ingenieur en adjudant van Willem II. Aan Merkes heeft Schotel namelijk zijn eerdergenoemde brochure opgedragen. In de opdracht zegt Schotel: ‘Tot de aangename herinneringen, die mij immer het verblijf van Zijne Majest. te Tilburg achterlaten, behooren de wetenschappelijke gesprekken, die ik de eer had met u te mogen voeren, wanneer ’s Konings dienst uwe tegenwoordigheid aan het paleis niet vorderde’.5 Willem II had een paleis in Tilburg, waar hij regelmatig verblijf hield; Schotel was predikant in die plaats.

Hoe dit zij, de aankoop lijkt enigszins impulsief te zijn geweest. In 1850 bracht jhr. J.W. van Sypesteyn, eerste luitenant-ingenieur en handschriftenverzamelaar,6 verslag uit aan koning Willem III over de door zijn inmiddels overleden vader aangekochte verzameling. Zijn conclusie was dat de collectie van groot belang was. De boeken 11 en 12 staan onder A 14 vermeld in de bijlage bij zijn verslag.7

Vrijwel in dezelfde tijd dat de collectie Van Beverningk-Van der Dussen in andere handen overging, kwam er nog een collectie handschriften op de markt: de befaamde verzameling van Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling. Ook hierbij valt weer de naam Schotel. De dominee had in 1833 al een boek gewijd aan deze collectie en de gegevens gepubliceerd die hem bekend waren. Die waren gedeeltelijk afkomstig uit hetgeen een zekere G. van Reijn had genoteerd in zijn handschriftelijke beschrijving van Rotterdam, en gedeeltelijk gebaseerd op dat deel van de verzameling dat in 1833 in het bezit was van Mr. J. van Dam van Noordeloos en dat Schotel bij deze met eigen ogen had mogen bekijken. Tot groot verdriet van de eenvoudige proponent – Schotel had nog geen predikantsplaats kunnen krijgen – had hij niet het belangrijkste deel, in het bezit van de voorname Rotterdamse koopman Mr. C. van Vollenhoven, bij deze thuis mogen aanschouwen.8

De collectie Van Alkemade-Van der Schelling van Van Vollenhoven was eind 1847 te bezichtigen en werd op 17 januari 1848 en volgende dagen te Amsterdam geveild. Schotel ging naar de kijkdagen en berichtte daar enthousiast over. Op de veiling kocht hij enkele handschriften. Noch in het bericht noch in de veilingcatalogus komen expliciete verwijzingen voor naar een formulierboek – dat dan nr. 9 zou moeten zijn – van prins Willem van Oranje.9

1 De Navorscher 48 (1898) 106.

2J. de Jong, Met goed fatsoen: de elite in een Hollandse stad, Gouda 1700-1780 (z.pl. 1985) 172.

3 G.D.J. Schotel, Iets over Hieronymus van Beverningh en Bruno van der Dussen (’s-Hertogenbosch 1847), in het ‘Aan den Lezer’, voorin.

4Alsvoren, 150.

5 Alsvoren, in de opdracht voorin.

6 Van Sypesteyn zou in 1863 archivaris worden van het Koninklijk Huisarchief.

7 Koninklijk Huisarchief, Inventaris van de collectie Van Beverningk-Van der Dussen, inliggend afschrift.

8 G.D.J. Schotel, Leven, gedrukte werken en handschriften van Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling (Breda 1833).

9 Brief van Dr. G.D.J. Schotel aan Prof. G.W. Vreede, over eene beroemde verzameling van handschriften en oudheden, welke in december 1847 te Amsterdam, zal verkocht worden (’s-Hertogenbosch 1847); Catalogus van eene allezins uitgebreide verzameling handschriften ... in de xviie en de eerste helft der xviiie eeuw bijeen verzameld door Kornelis van Alkemade en Mr. Pieter van der Schelling. Veiling door Jeronimo de Vries e.a., Amsterdam 17 januari 1848 e.v. (Koninklijke Bibliotheek: VC 15721).

vorige pagina volgende pagina