Inleiding

 
English | Nederlands

Inleiding op het project De correspondentie van Willem van Oranje

J.G. Smit

download deze tekst als PDF bestand

III. Verantwoording

1. Het onderzoek

Na voltooiïng van het werk kan worden geconstateerd, dat Vermaseren in zijn rapport van 1969 en Kluiver in zijn tussenrapport van 1977 nog te bescheiden verwachtingen hebben gehad. Het aantal documenten heeft hun ramingen verre overtroffen. Bij de pensionering van Vermaseren waren er door hem en zijn assistenten de basisgegevens van circa 4500 documenten verwerkt. Kluiver heeft daar circa 5600 nummers aan toegevoegd, en Smit met assistentie vervolgens nog 2500. Bij de afsluiting van de databank per 1 februari 2005 stond de teller op 12.609 records. De documenten daarin opgenomen waren aangetroffen in 194 archieven, bibliotheken en musea in veertien landen.

De databank heeft niet de pretentie volledig te zijn. Het laatste document is stellig niet gevonden. Leidraad bij het onderzoek is geweest om op grond van het kernmateriaal in het Koninklijk Huisarchief en in het Hessisches Hauptstaatsarchiv Wiesbaden het correspondentennetwerk van prins Willem van Oranje te reconstrueren en aan de hand daarvan vast te stellen waar archivalia aanwezig zouden kunnen zijn. In de omgekeerde richting is gewerkt door aan de hand van gidsen en inventarissen na te gaan waar archivalia in relatie tot de prins aanwezig zouden kunnen zijn. Maar zo goed is de heuristiek niet of er ontglipt nog wel eens een document of een dossier aan de onderzoeker. Een deel van het materiaal was te lokaliseren aan de hand van de grote en kleinere edities van Groen van Prinsterer, Gachard, Kervyn van Lettenhove, Van Someren en Japikse.1 In een beperkt aantal gevallen was het niet mogelijk dit materiaal terug te vinden. Ook brieven uit autografenverzamelingen die in aucties zijn geveild, zijn soms niet teruggevonden. In deze gevallen gaat het echter tezamen slechts om enkele tientallen documenten. Zowel de in bronnenuitgaven uitgegeven maar niet in de archieven teruggevonden documenten, als de in veilingcatalogi vermelde en niet getraceerde stukken, hoe summier de gegevens soms ook zijn, zijn opgenomen.

Een belangrijk hulpmiddel bij het onderzoek is de documentatie van Japikse geweest. Deze zette de onderzoekers op het spoor van veel correspondenten en hun archivalia. Een voorbeeld hiervan zijn de bijlagen bij een procesdossier voor de Hoge Bank van Klaring in Overijssel uit 1680. Daarin bevinden zich zeven originele brieven van de prins aan de magistraat van Woerden uit 1575 (inventarisnummers 12319-12325). Dankzij het feit dat er in de jaren 1930 – bewaard gebleven – correspondentie geweest is tussen het toenmalige Rijksarchief in Overijssel en Japikse naar aanleiding van diens rondschrijven over de aanwezigheid van brieven van Willem van Oranje, konden deze brieven, aanwezig op een niet zo voor de hand liggende plaats, opgespoord worden.

In het kader van deze inleiding is het niet zinvol al te veel in te gaan op alle archieven en bibliotheken die in het kader van het project zijn bezocht en waaruit al of niet bronnenmateriaal is ontleend. De volledige lijst van archieven, bibliotheken, musea en documentatiecentra is op te vragen via de Bronnenlijst. De gebruiker van de databank kan aan de hand van deze informatie en door de zoekmogelijkheden van de velden Bron en Toegang constateren of door hem in de archieven aangetroffen of aan hem uit de literatuur bekende documenten mogelijk aan de aandacht van de bewerkers zijn ontsnapt.

De oogst komt van ver uiteenliggende velden. In de eerste plaats uit het Koninklijk Huisarchief, waar een drietal bestanden lang verborgen en onbewerkt waren gebleven: de formulierboeken, het bestand ‘Wiesbaden’ en ten slotte bronnenmateriaal over het goederenbeheer. Van de buitenlandse archieven zijn het vooral de Duitse archieven die nieuw materiaal hebben geleverd: die van de naaste familie in het archief te Wiesbaden, van de bevriende en verwante vorsten van Hessen en Saksen in Marburg en Dresden. In Rudolstadt berust de correspondentie van Willem van Oranje met zijn zwager Günther van Schwarzburg, in Stuttgart die met hertog Christoffel van Württemberg, in het Staatsarchiv te Bückeburg die met de familie van Holstein-Schaumburg.2 De stedelijke archieven van Keulen, Hamburg, Bremen en Danzig en het Deense Rijksarchief leverden vooral handelscorrespondentie, met name briefwisseling over belemmeringen die de handel ondervond. In deze stukken is de prins vooral stadhouder van Holland, die op het doen en laten van de inwoners van zijn gewest wordt aangesproken.

Waar gewerkt werd in de voetsporen van Gachard, Van Someren en Kervyn van Lettenhove – België, Frankrijk, Spanje, Engeland –, leek het er aanvankelijk op dat weinig voor de arenlezers na de maaiers was overgelaten. Toch blijkt ook hier dat er nog veel geoogst kon worden: in Antwerpen, Brussel, Mechelen, Gent, Brugge, Parijs, Orange, Simancas, Londen en Oxford.

In de archieven van enkele hoofdrolspelers in het leven van Willem van Oranje en in de Opstand is opmerkelijk veel origineel bronnenmateriaal overgeleverd. Te noemen zijn hier de eerste echtgenote Anna van Egmond, Jacob van Wesembeke, Bernhard van Merode, heer van Rummen, onder meer luitenant-gouverneur van Friesland, Charles de Trello, gouverneur van Loevestein en Herentals, Nicolaas Ruychaver, Arend van Dorp, hofmeester van de prins, Joost Borluut, eerste schepen van Gent. Iemand als Gerard Prouninck van Deventer, aanhanger van de prins en burgemeester van ’s-Hertogenbosch, komt met zijn brieven niet verder dan Nicolaas Brunynck, de voornaamste secretaris en vertrouweling van de prins. Omdat deze die brieven voorlegt aan Willem van Oranje of hem de inhoud ervan meedeelt, zijn die brieven in de databank opgenomen als gericht aan de prins.

Veel voldoening gaf het documenten op onverwachte plaatsen aan te treffen, vooral als naderhand bleek dat het de enige vindplaats was. Hier is te wijzen op een rekest van de doopsgezinden te Antwerpen uit 1566 en een antwoord van de prins aan de predikanten te Gent uit 1584, beide aangetroffen in Delft, en een beschikking op een rekest van de lutheranen, eveneens uit Antwerpen, uit 1567, gevonden in Brielle. Dit laatste stuk is zelfs een origineel.3 In Alkmaar en Leiden is al vroeg het historisch belang onderkend van de documenten die betrekking hadden op het beleg en ontzet van die steden. In de stadsarchieven liggen de stukken mooi bijeen.4

Een aparte soort vindplaats zijn de collecties handschriften en verspreide stukken. Die zoekt men traditioneel vooral in de wetenschappelijke bibliotheken, maar dergelijke collecties zijn er ook in de meeste archieven. Voor dit project leverden ze nogal wat documenten op. In de handschriftencollecties zijn vaak archivalia van particulieren terechtgekomen. Nalatenschappen kwamen en komen op de markt, worden opgekocht en kunnen dan direct (door rechtstreekse aankoop) of indirect (via verzamelaars, die weer doorverkopen of legateren) in de bibliotheken terechtkomen. Voor de correspondentie van Willem van Oranje belangrijke verzamelingen zijn die van Beeldsnijder van Voshol, Koning, Van Musschenbroeck, Van Sypesteyn, en in het buitenland Cotton, Balbo, Colbert. Soms, als dergelijke collecties door verkoop opnieuw verspreid zijn geraakt, zijn negentiende-eeuwse afschriften ervan aangetroffen.

De inventarisnummers volgen de meest recente stand van inventarisatie, voorzover bekend. In de laatste decennia is sprake geweest van veel herinventarisatie en daarmee gepaard gaande hernummeringen. Dit is onder meer het geval geweest bij de archiefbestanden Rekenkamer van Zeeland, stadsarchief Arnemuiden (beide Zeeuws Archief), de archiefbestanden Van Dorp, Paulus Buys, Johan van Oldenbarnevelt, de zogenaamde bestanden ‘Regeringsarchieven Nieuwe Tijd’ en de Nassause Domeinraad (alle Nationaal Archief Den Haag), de correspondenties van de stadsbesturen van Gouda, Haarlem en Zwolle, en het archiefbestand Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier (Rijksarchief in Noord-Holland). Ook in buitenlandse archieven is herordend, hernoemd en hernummerd (Wenen, Dresden).

In de laatste fase van de verwerking van het onderzoek en de bewerking van de databank is getracht de wijzigingen in nummering en naam zo veel en zo goed mogelijk door te voeren. Dat is niet in alle gevallen gelukt. Met name als een inventarisator niet alleen heeft vernummerd maar ook documenten uit een oud inventarisnummer heeft verspreid over meerdere nieuwe nummers, zijn niet alle stukken, door vorige bewerkers gezien, teruggevonden. Te verwachten is dat in de toekomst nog meer sprake zal zijn van herinventarisatie en gewijzigde nummering. De gebruiker moet hiervoor op zijn hoede zijn.

2. Aard van de opgenomen documenten

In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de aard van de opgenomen documenten en op welke categorieën naast ‘echte’ brieven in de databank zijn opgenomen.

a. Brieven en documenten
De term correspondentie is in edities onder die naam van de vorige eeuw tot heden niet beperkt gebleven tot hetgeen in letterlijke zin onder briefwisseling wordt verstaan. Zou die letterlijke betekenis zijn aangehouden, dan zou veel materiaal uit de edities van Groen van Prinsterer, Gachard en anderen achterwege hebben moeten blijven. Deze uitgaven bevatten veel memories, instructies en redevoeringen.
Voor de inventaris moesten deze grenzen opnieuw worden getrokken, enerzijds om geen belangrijke stukken buiten te sluiten, anderzijds om niet op een hellend vlak terecht te komen waarbij het ene nieuwe criterium weer een ander zou oproepen. Zo kunnen documenten die handelen over de prins niet worden gerekend tot een vorm van correspondentie. Zij zijn immers geen mededeling aan of bericht van de prins.
Dit laatste is als hoofdbeginsel voor opname gehanteerd: een document in de vorm van een brief of een andere specifieke verschijningsvorm gegoten mededeling van een persoon of instantie aan de prins of omgekeerd en al of niet voor publicatie bedoeld. Op deze wijze is voorzien in de mogelijkheid tot opname van belangrijke, in het verleden reeds uitgegeven stukken, nieuw gevonden stukken die niet tot de correspondentie in strikte betekenis behoren en documenten die door specifieke inrichting en opzet evenmin tot het courante begrip correspondentie worden gerekend.
Zou een definitie als die van Mathijsen zijn gevolgd (‘een brief is een tekst die gericht is op het in stand houden of leggen van contact tussen schrijver en een niet anoniem persoon of een aantal niet anonieme personen die met elkaar in betrekking staan en die in eerste instantie niet geïntendeerd is voor openbaarmaking of reproduktie’),5 dan zouden brieven van en aan instanties zijn buitengesloten (de Staten van Holland, de Staten-Generaal) en ook de openbare of ‘open’ brieven niet zijn opgenomen. Tot de laatste categorie horen bijvoorbeeld commissies, paspoorten, sauvegardes en dergelijke documenten, die de houder in bezit heeft om ze desgevraagd te tonen aan wie daarom vraagt of van wie hij iets gedaan wil krijgen.
Als uiterlijke vorm kunnen dergelijke documenten een oorkonde zijn, geschreven op perkament of papier, of een letterlijk ‘open’ brief, niet dichtgezegeld. Dit onderscheid is te maken als de originelen zijn overgeleverd. Als dat niet het geval is, dan is vaak uit de tekst van het betreffende document niet af te leiden of er in de wijze van uitvaardiging sprake zal zijn geweest van een zuivere brief of van een oorkonde.
Het maken van onderscheid tussen de persoonlijke brief en de ambtelijke of semi-ambtelijke brief bij de samenstelling van deze inventaris was te meer niet wenselijk, omdat ervan uitgegaan mocht worden dat de gebruiker zal verwachten dat hij ook de open brieven en de briefwisseling met instanties erin aan zal treffen. Daarom is in deze inleiding en verantwoording ook doorgaans sprake van de term documenten en niet van brieven, om misverstanden uit te sluiten.
Genoemde opnamecriteria hebben ertoe geleid, dat behalve de correspondentie in engere zin ook zijn bewerkt: rekesten, instructies, memories en credenties, commissies, redevoeringen, proposities en aantekeningen over gesprekken, afschriften, excerpten. Op deze categorieën wordt hierna ingegaan.

b. Rekesten
De aan de prins gerichte rekesten zijn sterk verweven met de correspondentie, omdat in veel gevallen een antwoord in de vorm van een beschikking (marginale apostille) erop werd aangetekend. Die kantbeschikking kon uitmonden in een akte, als de prins zelf het uiteindelijke besluit nam, of in een brief waarmee hij het rekest doorzond naar een andere persoon of instantie, voor advies, voor afdoening of ter aanbeveling. De rekesten en de afhandeling daarvan komen met name voor in de eerste jaren na 1 april 1572 toen de prins in naam optrad als vertegenwoordiger van koning Filips ii. Na het in werking treden van de Staten-Generaal en de erkenning van Matthias van Oostenrijk in december 1577 als gouverneur-generaal kwam hieraan een einde. Rekestranten gingen zich òf tot de hoogste organen richten – Matthias, de Staten-Generaal – òf tot de subalterne overheden – de provincies en de steden. De rekesten vormen hierdoor geen buitenproportioneel bestanddeel binnen het geheel, terwijl zij voor de periode waarin zij in groter getale voorkomen een interessante blik in het zich ontwikkelende nieuwe staatsbestel gunnen.

c. Instructies, memories en credenties
De instructies behoren tot de meest compacte en gecondenseerde informatie. Eén of meer personen kregen de opdracht een aantal kort en bondig omschreven punten aan een persoon of vertegenwoordiger(s) van een instantie voor te leggen. De aangesprokenen kregen een exemplaar van de instructie ter hand gesteld. Soms werden de gezanten nog voorzien van een memorie als geheugensteun voor de gedachtenwisseling. Op een instructie volgde vaak een schriftelijk antwoord, meestal ook puntsgewijs opgesteld. Een credentie of geloofsbrief diende als zekerheid voor de echtheid van de missie. Ook hier betreft het een schriftelijke mededeling van of aan de prins, in dit geval gegoten in de specifieke vorm van de instructie. De instructies behoren tot het meest informatieve materiaal. Zij geven kernachtig weer om welke zaken het ging.

d. Commissies
De commissie stond in de eerste jaren van de Opstand dicht bij de instructie. Het was niet zozeer een stuk dat ten grondslag lag aan een bespreking als wel aan de uitvoering van een bepaalde taak. Waar het de uitvoering van een opdracht of een taak betrof, was geen sprake van stereotype omschrijvingen. De commissie had behalve als leidraad voor de ontvanger ook de legitimatie van de opdracht of taak in de richting van derden als functie. Behalve de feitelijke aanstelling hielden dergelijke commissies ook een instructie in voor de wijze van vervulling van de opgedragen taak. De ontvanger kon er mee aantonen dat hij de opdracht had ontvangen, dat deze nog geldig was en wat deze inhield. Daartoe diende de specifieke vorm. De meer ‘vrije’ commissies voor de uitvoering van bepaalde taken of de invulling van nieuw gecreëerde functies komen voor in de jaren vanaf 1569. Bekende vormen ervan zijn de kaperbrieven, de commissies om gelden in te zamelen bij de vluchtelingengemeenten in het buitenland, en de commissies om verrassingsaanvallen te plegen en bij succes een nieuw plaatselijk bestuur in te richten.
In de eerste jaren na 1 april 1572 nam hun aantal sterk toe, daar de prins in de onder zijn gezag staande gebieden – Holland ten zuiden van het IJ, Zeeland, westelijk Gelderland – een strakke persoonlijke leiding gaf op politiek, bestuurlijk en militair gebied. Als nominaal stadhouder van de koning fungeerde hij als het hoogste en soms als het enige gezag. Vanaf 1576 is er in steeds mindere mate sprake van een persoonlijk getint leiderschap. De ambtelijke en militaire functies kregen een meer vastomlijnde inhoud en werden ook door andere instanties dan de prins opgedragen.
Het belangrijkste bestand van de ‘vrije’ commissies is te vinden in de zogenaamde formulierboeken, berustend op het Koninklijk Huisarchief.

e. Redevoeringen, proposities en aantekeningen over gesprekken
Enkele redevoeringen van de prins zijn op schrift gesteld. Van andere redevoeringen zijn samenvattingen opgenomen in resolutieregisters. Dergelijke documenten zijn in de inventaris opgenomen. Dit geldt ook voor redevoeringen of proposities, door gezanten of gedeputeerden tot de prins gericht. Ook zijn de aangetroffen aantekeningen van gesprekken met de prins overgenomen.

f. Afschriften
Een aanzienlijk deel van het materiaal is slechts in de vorm van afschriften overgeleverd. Reeds in de tijd zelf zijn er vele kopieën vervaardigd. Zo circuleerden van dezelfde documenten afschriften aan de hoven van Madrid, Parijs, Londen en Wenen. De hiervóór genoemde formulierboeken bevatten geen minuten maar afschriften, vervaardigd met het doel om een minder overzichtelijke verzameling ontwerpen en minuten voor het verdere bestuurlijk handelen toegankelijk te maken. In later tijd zijn afschriften vooral vervaardigd voor administratieve doeleinden, bijvoorbeeld bij processen of als bewijsstuk om een claim te onderbouwen.
Ook uit historische interesse en voor historiografische doeleinden zijn massa’s kopieën vervaardigd. In dit verband kan gewezen worden op de afschriften uit de eerste helft van de negentiende eeuw, in opdracht van Gachard vervaardigd op basis van door hem doorzocht bronnenmateriaal in de archieven van Wenen, Parijs, Simancas en Londen.6 Voor koning Willem I zijn in diezelfde periode door Gachard afschriften gemaakt van de brieven berustend in het stadsarchief van Gent en in het archief te Brussel.7 In een aantal gevallen hebben dergelijke afschriften de betekenis van de originelen overgenomen doordat deze laatste verloren zijn gegaan.
Voor de inventaris is de grens gelegd bij de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw. Rond die tijd komt ook de fotografische reproductie op en de kopie in machineschrift, zodat een onevenredigheid zou ontstaan door de massale toename. Een uitzondering is gemaakt voor de collectie Japikse, berustend in het Koninklijk Huisarchief. De zich daarin bevindende kopieën zijn vaak transcripties van in het Duits gestelde en geschreven brieven. Daarom zijn deze afschriften een belangrijk hulpmiddel voor diegenen die het Duitse gotische schrift niet of in mindere mate machtig zijn. Vermelding van dergelijke afschriften biedt dan de mogelijkheid deze stukken in te gaan zien of kopieën ervan op te vragen.

g. Excerpten
Excerpten – uittreksels –, samenvattingen en regesten zijn in beperkte mate in de database opgenomen. Excerpten uit brieven zijn in principe verwerkt. Dat is altijd gebeurd als het excerpt of uittreksel, vaak bestaande uit een ruim citaat, de enige bekende overleveringsvorm van een document is. Excerpten zijn ook in de oudere literatuur te vinden, toen auteurs meer brieven tot hun beschikking hadden dan thans bekend zijn. Uit bijvoorbeeld Orlers geschiedenis van Leiden zijn van zeven verder niet bekende brieven van de prins en de stad uit de tijd van het beleg excerpten opgenomen.8
Eén specifieke verzameling samenvattingen van de inhoud van brieven wordt onder de aandacht gebracht. Het betreft hier een eind achttiende-eeuwse deelinventaris van documenten toen aanwezig in het Dillenburgse archief. Van vele stukken hiervan is de huidige verblijfplaats onbekend; ze zijn vermoedelijk verloren gegaan. Demandt heeft op basis van de achttiende-eeuwse samenvattingen regesten gepubliceerd.9 Deze samenvattingen en regesten vervangen dus de verder onbekende brieven en zijn in de inventaris opgenomen. Een katern met eveneens eind achttiende-eeuwse inhoudsopgaven van brieven uit het Dillenburgse archief bevindt zich thans op een niet voor de hand liggende plaats in het Koninklijk Huisarchief. Dit katern zal nog worden verwerkt.

3. Herkenning van ‘prinselijke’ documenten, titulatuur en mede-geadresseerde

Documenten gesteld op naam van Willem bij de gratie Gods prins van Oranje, graaf van Nassau, en hoe de verdere titulatuur mag luiden, voluit of verkort, en brieven door hem ondertekend, in origineel of in afschrift, zijn opgenomen. Dat geldt ook voor documenten waarbij in een adres of in een op-, bij- of onderschrift staat vermeld dat zij zijn gericht aan Willem prins van Oranje. Dit is niet vanzelfsprekend het geval als in of bij de documenten wordt vermeld dat zij zijn uitgegaan van of gericht aan ‘Zijne Excellentie’ of ‘Son Excellence’, afgekort ‘Zijne Ex.tie’ of ‘Son Ex.ce’. Zo kan een adres van een brief kortweg luiden ‘A son Ex.ce’. Per document moest worden uitgemaakt om welke excellentie het zou kunnen gaan. Er leefden immers in de jaren 1560-1580 meer prinselijke excellenties dan alleen Willem van Oranje. Zo komen in de inventaris voor: Pierre de Melun, prins van Epinoy; Fernando Alvarez, hertog van Alva; Don Luis de Requesens y Zuñiga; Alessandro Farnese, hertog van Parma.

Van de context hangt het af of een document afkomstig is van of gericht is aan de excellentie Willem van Oranje. Die context kan zijn: wie is de andere correspondent?; in welk archief bevindt het document zich?; zijn er meer geadresseerden of afzenders dan alleen de ‘excellentie’, bijvoorbeeld de Staten van Holland of de Staten-Generaal? Grofweg kan men stellen dat als in documenten in landelijke, gewestelijke en stedelijke archieven waarvan de archiefvormers de zijde van Filips II hielden, sprake is van ‘Zijne Excellentie’, in die gevallen Alva, Requesens of Parma wordt bedoeld. In de opstandige gebieden is ‘Zijne Excellentie’ bijna altijd Willem van Oranje. De Pacificatie van Gent uit 1576 is bijvoorbeeld in het geval van Gelderland een waterscheiding: daarvóór is Zijne Excellentie Alva of Requesens, daarna Oranje.

‘Uwe Vorstelijke Genade’ (U.V.G.) of ‘Eure Fürstliche Gnaden’ (E.F.G.) is de aanspreek- en aanschrijftitel van de prins in het Nederlands en Duits, ‘Monseigneur’ in het Frans. Titulair boven ‘Zijne Excellentie’ staan de Hoogheden (‘Son Altesse’ of ‘Son Altèze’). Deze titel is voorbehouden aan de naaste familie van de koningen en keizers. In de documenten opgenomen in de databank dragen bijvoorbeeld de landvoogd Emanuel Filibert van Savoye, landvoogdes Margaretha van Parma, de gouverneurs-generaal Don Juan en Matthias en Frans van Anjou, hertog van Alençon, de titel ‘Altèze’. Dat geldt niet voor landvoogdes Maria van Hongarije. Zij is immers nominaal koningin, dus ‘Majesté’, evenals Filips II en koningin Elisabeth van Engeland majesté zijn. Brieven aan Maria van Hongarije zijn eenvoudigweg geadresseerd: ‘à la Reine’, aan Filips ii: ‘au Roy’, aan Margaretha van Parma: ‘à Madame’.

Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat Willem van Oranje over twee handtekeningen beschikte. In het Frans en Nederlands geschreven brieven en akten ondertekende hij met het Franse Guillaume de Nassau, dus met voornaam en familienaam. Dat deed hij doorgaans ook bij de brieven die hij aan de directe familie richtte, zoals de eigenhandige. Andere in het Duits gestelde brieven en documenten ondertekende de prins met zijn voornaam en zijn hoogste titel: Wilhelm Prinz zu Uranien.10 De titel Prins van Oranje was een titel van het Duitse Rijk, hem verleend door keizer Karel v. Die titel moest blijkbaar zijn diensten in het schriftelijke verkeer bewijzen. Alleen in zijn jeugd tekende de prins, op circa zestienjarige leeftijd, omstreeks 1549, met Wilhelm zu Nassau (nr. 10648). Tot Nassau, omdat Van Nassau was voorbehouden aan zijn vader. Die ondertekende: Wilhelm von Nassau.

4. Niet opgenomen categorieën

Niet opgenomen zijn:

  • documenten uitgevaardigd door de voogden van de prins
  • financiële documenten zoals rekeningen uitgebracht aan de prins of rekeningen en staten in zijn naam vervaardigd;
  • leenakten op naam van de prins uitgevaardigd voor de leenkamers van Polanen/Breda, Buren/IJsselstein en Vianen;11
  • akten op naam van de prins met uitgifte van grond, verpachting of verhuring van grond in de gebieden van Breda, Klundert en de Niervaart, de Moerdijk en de Zwaluwe;
  • zuiver persoonlijke documenten als huwelijkse voorwaarden en testamenten van de prins en zijn echtgenotes;
  • deperdita, dat wil zeggen documenten waarvan bekend is dat zij ooit hebben bestaan. Dat kan zijn in een ander document, bijvoorbeeld in een brief waarin staat dat hij een antwoord is op een eerdere, vaak met datum vermelde, brief.
  • documenten over de prins.

Wel opgenomen zijn verklaringen met betrekking tot leningen, beleningen, renten en dergelijke of schuldbekentenissen wegens leningen of achterstallige betalingen. Veel correspondentie gaat over deze zaken en deze categorie financiële documenten neemt een afwijkende plaats in binnen de overige financiële administratie.


1 Behalve op de in de noten 2 en 4 van hoofdstuk II (Geschiedenis) genoemde edities wordt hier gedoeld op J.C.M.B. Kervyn de Lettenhove en L. Gilliodts van Severen, eds. Relations politiques des Pays Bas et d’Angleterre sous le règne de Philippe II. 11 dln. (Brussel 1882-1900); J.F. van Someren, La correspondance du prince Guillaume d’Orange avec Jacques de Wesenbeke. Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau. Supplement au recueil de M. Groen van Prinsterer (Utrecht-Amsterdam 1896). Beide publicaties voegen documenten uit de collecties in Londen en Oxford aan de bestaande edities toe. De vele publicaties van documenten door Diegerick uit het stadsarchief van Ieper hoefden helaas niet meer getraceerd te worden, aangezien deze in de eerste wereldoorlog verloren zijn gegaan.

2 Adolf van Holstein-Schaumburg was in de jaren 1568 en 1569 stadhouder op de Dillenburg toen de Nassaus op veldtocht gingen.

3 Nrs. 9571, 10608 en 10805.

4 Regionaal Archief Alkmaar, Oud-stadsarchief van Alkmaar nr. 2076; Regionaal Archief Leiden, Secretariearchief I nrs. 1327-1380. De collectie Ramazotti, aanwezig op laatstgenoemd archief en eveneens het Leids ontzet betreffend, bevat voor ons doel slechts een enkel document.

5 Marita Mathijsen, Naar de letter: handboek editiewetenschap (Assen 1995) 366.

6 Opgenomen in R. Wellens, Inventaire des papiers, notes et manuscrits de Louis-Prosper Gachard, archiviste général du Royaume (1800-1885) (Brussel 1983).

7 Koninklijk Huisarchief Den Haag, inv. A 11, XIV, H, 1 en 2.

8J.J. Orlers, Beschrijvinge der stadt Leyden, inhoudende ’t begin, den voortgang ende den wasdom der selver. 3 dln. (Leiden 1641). Zie de nrs. 11305-11311.

9 K.E. Demandt, ‘Nassau-oranische Korrespondenzen 1553-1570 in Gestalt der von den Dillenburger Archivaren Johannes von Arnoldi und Heinrich Westerburg Ende des 18. Jahrhunderts verfassten Regesten’, Hessisches Jahrbuch für Landesgeschichte 38 (1988) 49-102; 39 (1989) 87-150. De samenvattingen berustten in het Hessisches Hauptstaatsarchiv Wiesbaden, Abt. 171 M, nrs. 319-321. Fotokopieën zijn aanwezig in de documentatie van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, afschriften in de collectie Japikse op het Koninklijk Huisarchief.

10 Document nr. 12562 uit 1565, bestemd voor de tollenaars langs de Rijn en de Moezel, geeft de opvattingen over ondertekening weer. Het stuk was eerst ondertekend met de Franse handtekening, die vervangen werd door de Duitse.

11 De Lek en Polanen: S.W.A. Drossaers, Het Archief van den Nassauschen Domeinraad. Eerste deel: Het archief van den Raad en Rekenkamer te Breda tot 1581. Bd. 5 (’s-Gravenhage 1949); IJsselstein: Het Utrechts Archief; Vianen: Nationaal Archief. Zie over de periode dat Willem van Oranje lenen van Vianen uitgaf de aantekening van P. Horden, ‘Willem van Oranje en Vianen’, Tijdschrift voor Geschiedenis 65 (1952) 213.

vorige pagina