09 - 01 - 1626
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
11
In aanwezigheid van
Z.Exc. en de
RvS
zijn de
brieven van
Sommelsdijck en
Langerack d.d.
Parijs 20, 22 en 26 dec. 1625 gelezen. Hierin wordt mededeling gedaan
van het grote misnoegen van
Lodewijk
XIII over het
terugroepen van
Hautain en de onder
hem varende
schepen. Z.M. verlangt een beslissing van HHM over drie verschillende
verzoeken. Ten eerste, of Hautain met zijn vloot
niet in dienst van
Z.M. kan blijven. Als dit niet gaat, dan ten tweede, of Z.M. zes
schepen uit de vloot mag kopen dan wel lenen. Ten slotte, als ook dat
zwarigheid oplevert, of HHM willen toestaan dat Z.M. acht, tien of
twaalf van de voornoemde schepen als hol zonder volk houdt.
Afgezien van het feit dat men uit kracht van de alliantie gehouden is
de gevraagde schepen aan de koning te leveren, constateren HHM
enerzijds dat een toezegging op elk van de drie verzoeken ten nadele
zal zijn van die van de religie in
Frankrijk en in
het
bijzonder van
La Rochelle, anderzijds dat een
weigering van enig verzoek zou kunnen leiden tot afsnijding van de
vriendschap van, en zelfs mogelijk tot de verbreking van het verbond
met Frankrijk. Ook zouden de subsidies en de betaling van de dienst
van
de genoemde schepen dan ingehouden kunnen worden, met problematische
gevolgen voor de toestand van het land.
Na rijp beraad en met advies van Z.Exc. en de RvS wordt besloten de
heren ambassadeurs terug te schrijven dat zij met alle denkbare
middelen, redenen en motieven de drie verzoeken van Z.M. moeten
excuseren. Vervolgens moeten zij voorkomen dat dit leidt tot
verbreking
van de alliantie of beëindiging van zowel het secours als het geld
dat
inmiddels is genegotieerd voor de uitrusting van de schepen en
waarvan
men nu betaling verwacht. Eventueel kan de keuze van zes schepen,
met
uitzondering van het schip van Hautain (die dus moet terugkeren),
worden toegestaan. Z.M. mag die dan als hol zonder volk en geschut
kopen in overeenstemming met de prijs waarop zij zijn getaxeerd bij
het
uitvaren mits de overige schepen dadelijk hierheen komen en de
betaling
van het nog resterende bedrag van het secours van vorig jaar wordt
geregeld.
Eveneens zou dan, volgend hetgeen HHM 4 jan. 1626
geschreven
hebben,
D'Espesses gelast moeten worden de
betaling
af te werken van de dienst van twintig schepen en van de raming van
de
zes hollen die daaruit gekozen kunnen worden en ook van de schepen
die
in de dienst mogelijk verloren zijn gegaan.
Uiteindelijk mogen Sommelsdijck en
Langerack de koning ook het geschut
op de zes hollen laten behouden als hij dat wil en weigeren een
uiterste belediging zou zijn. Wel moeten zij er alles aan doen de
zaak
van La Rochelle te schikken.
Beide heren zal een kopie worden gestuurd van de door de
respectievelijke Admiraliteiten aan HHM gezonden taxatie van de
schepen.
Naar aanleiding van een door D'Espesses overhandigde memorie waarin hij
verzoekt om de beschikking over zes schepen conform het
bovenvermelde,
worden
Essen en
Noortwijck
gecommitteerd. Zij zullen de ambassadeur aanzeggen dat wat HHM op dit
punt hebben besloten aan hun ambassadeurs in Frankrijk is geschreven
en
dat zij erop vertrouwen dat het besluit Z.M. tevreden zal stellen.
2
De bezitters van renten op
Brabant verzoeken HHM de RvS op te dragen uitsluitend akkoord te gaan
met de contributies als de dertiende
penning, waaruit zij voor en na het Bestand zijn betaald, behouden
blijft.
HHM willen het advies van de RvS op het rekest vernemen.
3
Adriaen Simonsz. de Licht, sergeant van
Steven Coop,
commandant van
Geertruidenberg, verzoekt een door de dorpeling
Pieter
Janssen gevonden bedrag van 564 gld. te
mogen
delen.
HHM vragen de RvS hierover te beslissen.
4
De
Admiraliteit in het Noorderkwartier
schrijft d.d. Hoorn 5 jan. 1626 dat de schepen van de kapiteins die onder
Haultain hebben gediend -
Cornelis Jacobsz.
Dogger,
Hillebrand Gerbrandsz.
Quast en
Jan Pietersz. Esges - en ook
Govert
Aelbertsz. 't Hoen zijn binnengelopen. De
Admiraliteit is geneigd deze gehuurde schepen te licentiëren
en wil
graag de intentie van HHM daarover vernemen.
Na beraad met Z.Exc. is besloten terug te schrijven dat de schepen
gelicentieerd mogen worden, maar wel direct naar de
kust van
Vlaanderen moeten worden gestuurd als een van 's lands schepen
binnenloopt.
5
De
Amsterdamse Admiraliteit
schrijft dat
Pieter Peterssen uit
Vianen, kapitein op een jacht, bij
Duinkerke is gestrand en gevangengenomen. Zij
verzoekt HHM de uitwisseling van gevangenen te regelen.
Aangezien op dit punt al op 20 en 29 dec. 1625 een besluit is genomen
zal de Admiraliteit geschreven worden dat geen particuliere ruil met
Peterssen wordt toegestaan.
6
Enkele ongerepartieerde compagnieën verzoeken betaling van ten minste een maand verlopen soldij.
Besloten wordt de provincies aan te manen hun bijdrage aan de ongerepartieerden te voldoen. Een voorlopige uitkering zal worden gedaan uit de 30.000 gld. die door
Holland
per assignatie aan
de ontvanger-generaal is betaald. De ongerepartieerde compagnieën die
geassigneerd zijn op het Franse subsidie, ontvangen een betaling uit
de
67.000 gld. die op dat subsidie zullen worden geleend.
7
HHM lezen het advies van de RvS d.d. 3 jan. over het hem op 2 jan. door de
Zeeuwse Admiraliteit
ter hand gestelde verzoek van
Joris Fortsen om
Roosendaal en ook andere plaatsen onder
sauvegarde toe te staan gewas en handwerken naar deze landen te
brengen
en er levensmiddelen te halen.
Aangezien dit direct strijdt met het uitgebrachte plakkaat zal in het
antwoord gelast worden zich aan het plakkaat te houden.
8
De
foerier van 's-Gravenhage heeft een declaratie ingediend vanwege de logies van volk
van de
hertog van Buckingham.
Antwerpen en
Verwer is verzocht
de declaratie te onderzoeken en daarvan rapport te doen.
9
HHM hebben het uit de resolutie van 24 dec. 1625 voortvloeiende geschrift van dr.
Opten Noort, burgemeester van Zutphen, over de
uitdieping van de
Rijn en de
IJssel
bestudeerd. Zijn bedoeling is binnen een jaar, te rekenen vanaf sept.
1626, te bewerken dat in de
Middelrijn vanaf
Schenkenschans
['s-Gravenwaard] tot aan
IJsseloord
en
voorts vanaf de IJssel tot
Cothen
(inclusief de zandplaat/ondiepte die net onder Cothen ligt) altijd,
ook
bij lage waterstand, een diepte van vijf voet en een stroombreedte
van
30 roeden of meer wordt gehouden. Deze diepte en breedte zal hij
gedurende twee jaar op zijn kosten onderhouden mits hij voor het werk
160.000 gld. ontvangt, de ene helft nu en gedurende zijn werk aan de
berekeningen, de andere helft na het opnemen van het werk. Voor het
onderhoud wil hij 10.000 gld. per jaar. Hij stelt een borg voor
restitutie van de eerste 80.000 gld. indien hij er niet in mocht
slagen
het genoemde werk uit te voeren. Ook zal hij het jaar daarop tegen
een
af te spreken beloning aannemen hetzelfde te bewerken op de
Nederrijn vanaf IJsseloord tot aan
Culemborg.
HHM laten de gedeputeerden hun akkoord met de condities aan
Opten Noort
overbrengen op voorwaarde dat het water dat aan de
Waal onttrokken zal worden, niet tot een te lage
waterstand
van die rivier mag leiden. Mocht dat desondanks gebeuren dan bedingt
Holland dat een zelfde remedie
op
de Waal wordt toegepast. Indien tussen Cothen en
Kampen enige ondiepten mochten ontstaan, moeten die
(als besproken door
Overijssel)
worden weggenomen. De heren van Holland en
Utrecht gaan op behagen akkoord.
10
De
VOC
heeft verzocht de Oost-Indiëvaarder die in
Goedereede ligt om bij de eerste gunstige wind uit te lopen, een akte
voor
konvooidienst door
Het Kanaal mee te geven voor de
kapitein van het eerste schip dat men op zee zal tegenkomen.
HHM machtigen Z.Exc. de
Admiraliteit te Rotterdam
te schrijven dat zij kapitein
Willebort op het schip van
Wassenhoven
plaatsen en laten uitvaren met de Oost-Indiëvaarder. Ook zal
Z.Exc.
de
verzochte akte geven om te gebruiken in het geval het schip van
Wassenhoven niet snel genoeg gereed gemaakt kan
worden.
11
HHM zijn tevreden met het door
Z.Exc. meegedeelde concept van zijn antwoord aan graaf
Hendrik van den Bergh over de
neutraliteit van
Goch: HHM zullen
in het lopende jaar de neutraliteit laten ratificeren door
de
keurvorst van
Brandenburg en
ondertussen zullen
vanaf heden
tot eind maart fortificaties worden aangebracht.
12
Mibaise schrijft dat meer dan negen schepen van de Generaliteit een
Duinkerker zonder meer hebben laten passeren. Kapitein
Juinbol heeft boord-aan-boord met
hem gelegen en
rapporteert op de vergadering over deze zaak.
Aan de Admiraliteiten in
Rotterdam
,
Amsterdam
en
Middelburg
zal geschreven worden informatie te
verschaffen en te onderzoeken waarom niet meer actie is ondernomen.