08/04/1626, 15

 
English | Nederlands

151 Laurens Reael en Schilder, bewindhebbers van de VOC, compareren en reageren op het schrijven van HHM aan de Heren Zeventien van 4 april over de verering van de Perzische ambassadeur. Zij stellen dat de ambassadeur hier toch voornamelijk met politieke en niet met commerciële bedoelingen is gekomen aangezien in Perzië al een handelscontract was gesloten. Zij verzoeken HHM dan ook de verering voort te zetten en, zoals overeengekomen, door de VOC te laten betalen, mits de Compagnie de kosten mag korten op de afdracht van konvooien en buit.
Ook verzoeken zij Hasselt meer respect te betuigen en hem in audiëntie te ontvangen aangezien het land en de Compagnie van hem meer te verwachten hebben dan van de ambassadeur. Zij laten op dit moment de brief vertalen en vragen HHM om een daarbij te betrekken gecommitteerde.
Wat het onthaal betreft blijven HHM bij hun besluit van 4 april, maar zij willen wel toestaan dat het door de VOC gedragen vervolg in naam van de Generaliteit geschiedt. De Compagnie mag dat voor haar zo voordelig mogelijk afhandelen.
Hasselt zal door Halewyn en Vosbergen worden gehoord waarbij hem duidelijk gemaakt zal worden dat deze particuliere audiëntie hem tot meerder eer dient en zijn kwaliteit niet verkleint.
HHM laten de vertaling van de brief, zonder iemand te deputeren, over aan de Bewindhebbers.

1 Deze resolutie is gedrukt: Dunlop, Bronnen Oostindische Compagnie Perzië I, 691-92