21 - 08 - 1626
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
De verpachting van het kwart der konvooien en licenten komt opnieuw ter sprake. Men vraagt zich met name af of de 1.000 gld. naar
Block moet gaan, ook als hij niet blijft bij zijn bod van
gisteren.
Aangezien er ten stadhuize ook nog verpachtingen van imposten gaande zijn, wordt de beslissing over de 1.000 gld. gelaten aan de schepenen van 's-
Gravenhage. De gecommitteerden van HHM zullen zich daarin schikken en
dit publiek maken. Als Block de 1.000 gld. krijgt toegewezen
zonder
aan zijn bod gebonden te worden, zullen de gecommitteerden de pacht
nogmaals ophangen en opnieuw 1.000 gld. op het hoogste bod stellen,
met
een ondergrens van 400.000 gld.
2
Inzake de betaling van 's lands soldaten op de vloot van
L'Eremite is besloten dat de officieren hun afrekeningen voor
onderzoek aan
Van der Haer geven.
Vervolgens zal
de
RvS ordonnanties verstrekken op de commies. Er worden twee à drie
maanden ingehouden totdat de boeken en alle papieren zijn
aangekomen.
3
De gedeputeerden te velde
Essen,
Brouchoven,
Beaumont,
Hertevelt en
Haersolte
schrijven
d.d. Isselburg 18 aug. met de aansporing geld ter beschikking te
stellen.
De brief gaat naar de RvS voor een beslissing.
4
Op zijn op 15 aug. ingediende verzoek is
Cornelis Buisens toegestaan tegen Bosch' licent en afdoende cautie twee
merries voor de landbouw naar
Oosterhout te
brengen.
5
De RvS dient te adviseren over het verzoek van
Groesbeeck zijn levensbehoeften wekelijks uit
Nijmegen
te mogen halen.
6
De gedeputeerden te velde bij
graaf Ernst schrijven d.d. Holten 18 aug. dat zij in navolging van de
brief van
Z.Exc. zich met het
leger zullen
verplaatsen naar een plek tussen
Lichtenvoorde en
Bredevoort.
Vereist geen resolutie.
7
Op 8 aug. heeft
Joost Brasser toegezegd dat hij 30.000 rijksdaalder naar
Constantinopel
[Istanbul] zal overmaken
voor de
prins
van Transsylvanië, mits hem een derde deel van dit
bedrag
contant wordt uitgekeerd.
Rantwyck,
Antwerpen en
Walta
zullen hem voorstellen het eerste geld dat beschikbaar komt van de
Franse wissels daartoe aan te nemen.
8
Languerack schrijft d.d. Parijs 8 aug.
Vereist geen resolutie.
9
Van
Joachimi zijn drie brieven ontvangen d.d. Londen 9, 10 en 15 aug. met
uiteenlopende berichten.
Een resolutie is niet vereist, maar de meegezonden lijst met Engelse schepen zal nader worden bestudeerd.
10
De
secretaris van Emden,
Uco Sparinga en
Cyriacus Hisken
compareren en
verzoeken opnieuw een resolutie op hun eerder ingediende
proposities.
De proposities zullen morgen worden onderzocht.
11
Raden van State
Stavenisse en
Gruis verzoeken ter
vergadering de
consenten over 1626 in te brengen. Tevens vragen zij bekend te
maken of
de provincies hebben toegestemd in de 300.000 gld. voor de
uitdieping
van de
IJssel en de verleden jaar verzochte
versterking bij
Steenbergen.
Inzake de consenten zijn alle provincies klaar behalve
Zeeland en
Friesland. Aan die twee provincies zal
dan ook door HHM en de RvS worden geschreven hun consenten in te
brengen. Op het punt van de IJssel en Steenbergen zullen de
provincies
hun consenten nazien.
12
Op credentie van de
prins van Transsylvanië d.d. Corona 18 april compareert
Matthias Quadt van Wickrode en
Zoppenbroeck. Na
gedane begroeting en heilwens verhaalt hij hoe de prins het
algemeen
welzijn is toegedaan en geneigd is tot de alliantie toe te treden.
Hij
overhandigt de propositie waarin een en ander wordt uiteengezet en
de
prins zijn steun aanbiedt op bepaalde voorwaarden. Ook overhandigt
Quade een brief van de
koning van
Denemarken
d.d. 25
juni met een aanbeveling aan HHM een positief besluit te
nemen. Namens zijn vorst overhandigt Quade eveneens een propositie
waarin de
handhaving van de
keurvorst van
Brandenburg in
de
Gulik
[Jülich]se landen alsmede de
executie van de
contributies
[aldaar] wordt aanbevolen.
In de eerstgenoemde propositie1wordt gesteld dat Bethlen, vanaf het moment dat hij door God tot koninklijke rang werd verheven, de zaak van de onderdrukte christenheid is toegedaan. Van zijn voorouders heeft hij de liefde tot de vrijheid geërfd. In zijn ogen streeft het huis van
Oostenrijk vanuit het Duitse Rijk naar een universele monarchie.
Indien dat erin slaagt
Duitsland te onderwerpen,
neemt het gevaar voor
Frankrijk,
Engeland en
Denemarken sterk toe,
maar vooral de Republiek, gefundeerd op de moed en volharding van
haar
voorouders, dreigt dan ten onder te gaan. Alleen een hecht
verbond
van alle tegenstanders kan de uitbreiding van de
Spaans-Oostenrijkse
macht stuiten. Ook al heeft Bethlen geen alliantie nodig om een
machtig
en gelukkig vorst te zijn, hij wil wel deelnemen aan het verbond
dat
door de gezanten van Engeland en Denemarken in
's-
Gravenhage is tot stand gebracht. Voorwaarde is
wel
dat Frankrijk,
Savoye en Venetië ook toetreden of
in
elk geval de oorlog in
Italië voortzetten. Ook
moet
er een gezantschap naar de
Grote
Heer.
Zijn rijk is oppermachtig, zijn troepen worden weliswaar in
Azië beziggehouden, maar ook in Europa kan hij
een
sterk leger te velde brengen. Alleen de Tartaren leveren al
honderdduizend ruiters. Oostenrijk heeft zijn best gedaan de sultan
voor zich te winnen en zelfs
Spanje,
altijd afkerig om een verbond met ongelovigen aan te gaan, probeert
nu
vrede met hem te sluiten. Als de vijand daarin slaagt zijn de
gevolgen
niet te overzien, vandaar de noodzaak gezanten naar
Constantinopel
[Istanbul] te sturen.
Bethlen wenst ook voor
de
verplaatsing van zijn ruiters naar
Silezië
krachtiger
steun dan aan de troepen van
Mansfeld
en de
hertog van Saksen-Weimar
lijkt
te zijn verstrekt. Als zijn leger naar Silezië vertrekt, heeft
hij
ter bescherming van zijn land drie andere legers nodig. Zijn
middelen
reiken niet zover en daarom vraagt hij subsidie met 40.000
rijksdaalder per maand. De eerste termijnen wil hij wel in
wisselbrieven op
Belgrado en Constantinopel
accepteren. Bethlen verlangt op zijn voorstellen een snel en
ondubbelzinnig besluit omdat hij niet voortdurend een gezant kan
laten
overkomen.
In de tweede propositie2bepleit Bethlen de invordering van de oorlogsbelasting in de Gulikse landen ten behoeve van zijn zwager, de keurvorst van Brandenburg, door te zetten. De
hertog van Palts-Neuburg maakt ten onrechte gebruik van een twee jaar geleden tussen
hem en Georg Wilhelm gesloten akkoord om zich tegen de executie te
verzetten. De keurvorst heeft dit akkoord echter nooit
geratificeerd.
Diens zusters en dochters zouden bij toepassing van het traktaat
van
opvolging zijn uitgesloten.
Na dankzegging voor begroeting en heilwens antwoorden HHM dat de zaak naar behoren zal worden onderzocht door
Rantwijck,
Noortwyck,
Vosbergen,
Rode,
Walta,
Alberts en
Broersema.