15 - 10 - 1627
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
De
Generaliteitsrekenkamer
adviseert
Lubbert van Westrenen, door de provincie Utrecht in het College
gecommitteerd, toegang te verlenen, hoewel zijn schoonvader
er
secretaris van is.1 De Rekenkamer
gaat
tevens akkoord met Van
Westrenen omdat
de
voordracht door de
Staten van
Utrecht
is
gedaan.
HHM verlenen hem toegang tot de Rekenkamer, op voorwaarde dat hij geen rekeningen of liquidaties zal behandelen waarvan zijn schoonvader de administratie heeft gedaan. Van Westreenen heeft de eed afgelegd.
2
De
Admiraliteit in Zeeland
vraagt om assistentie van twee of drie binnenschepen. Voor het bemannen van de fregatten en galeien hebben zij het bootsvolk van de schepen van kapitein
Wale en
Andries Pieters genomen,
beide bestemd
voor de kust van
Vlaanderen.
HHM schrijven de Admiraliteiten te
Amsterdam
en in het
Noorderkwartier
ieder twee binnenschepen (die kunnen worden weggehaald van de
IJssel) naar
Zeeland te
sturen. Daar zullen ze enige tijd worden gebruikt bij
operaties
tegen schepen van de vijand te
Zandvliet.
3
Fiscaal
Sille is ter vergadering ontboden. Hij wordt gelast zo ijverig en
goed mogelijk het proces tegen de rechters van
Amboina
[Ambon]
voor te bereiden, om dit zo snel als mogelijk te beëindigen.
Hiertoe dient Sille de instructie van de
courtmeester
te Delft
te gebruiken en wat verder nog nodig is en is hem commissie
gegeven.
HHM gaan tevens akkoord dat de gedelegeerde rechters
Rosa als griffier in hun zaak zullen gebruiken. Indien nodig
wordt hem daartoe commissie gegeven. Deurwaarders en boden mogen
zij
bij voorvallende
gelegenheid gebruiken.
4
De
weduwe van de in juni 1625 is overleden kapitein Du Buisson en de
weduwe van
kapitein Dumont, op 29 nov. 1626 overleden,
verzoeken
betaling van het koninklijke pensioen over deze jaren
à
500 gld. per jaar.
HHM vragen hierover advies aan de RvS.
5
Over het verzoek van
Bouillon en
Candale
tot betaling van
hun respectieve regimenten, wordt advies gevraagd aan de RvS.
6
De
Generaliteitsrekenkamer
adviseert d.d. 14 okt. over de memorie van de op 7 okt. overhandigde
Admiraliteit te Rotterdam
.
HHM besluiten conform het advies: wanneer er op hun voorgaand aangeven leningen aan de vrouwen en vrienden van de matrozen zijn verstrekt en daarna betalingen zijn gedaan aan één of meer binnengelopen schepen, moeten alle betalingsakten voor ieder schip worden gebracht naar de plaats van hoofdelijke uitbetaling. Hier dient het geld te worden ingehouden op de gage van elke matroos op wiens naam een lening is verstrekt. Dit dient tevens op de betalingsrol te worden aangetekend, zoals die per schip voor het bootsvolk ten overstaan van twee Admiraliteitsraden wordt opgesteld. Na verlening van akte van decharge vanwege de betaling, zal deze in rekening worden gebracht.
7
Steventgen van Daetzeler verzoekt dat luitenant
Willem
van
Rantwijck de eed wordt afgenomen, in voldoening van
het
vonnis van HHM d.d. 27 juli 1627.
HHM laten de krijgsraad in
Grave, waar hij momenteel garnizoen houdt, hem de eed
afnemen.
8
Naar aanleiding van het verzoek van
Cornelis van Alphen tot interpretatie van het plakkaat van HHM uit 1622 over het
stellen van borg voor de vrije nering moeten
Feith en
Noortwijck
dit onderzoeken.
9
De RvS adviseert d.d. 2 okt. over de resolutie van 29 sept. aangaande lieden die met sauvegarde op het platteland gaan wonen en de geplande retorsie van de vijand inzake de vaart op
Breda.
HHM committeren
Feith,
Antwerpen en
Aelberts
voor onderzoek.
10
Na het afdanken van de waardgelders en het hiertoe benodigde geld te hebben besproken, beloven de heren van
Friesland per expresse het overbrengen van hun geld te bespoedigen.
11
De gecommitteerden van HHM hebben volgens de resolutie van gisteren de
ambassadeur van Frankrijk aangesproken over hun misnoegen ten aanzien van de
acties van de Engelse schepen, zowel wat betreft de aantasting
van
de hoogheid van deze staat als de aan de
Fransen toegebrachte schade. Er
zijn maatregelen genomen om verdere schade te voorkomen. De
ambassadeur
zelf heeft HHM verontschuldigd: de Engelsen waren onverwacht
met gunstige wind gekomen en er was geen tijd geweest om schepen
van andere
Admiraliteiten voor
Texel te krijgen. Wel heeft
hij gevraagd - zonder hierop aan te dringen - of men de
nog aanwezige Engelse
schepen zou kunnen aangehouden.
De gecommitteerden die bij
Carleton zijn geweest hebben hem eveneens de schending van de
hoogheid van deze staat voorgehouden en de nadelige gevolgen
hiervan,
waardoor ingezetenen zowel als anderen niet langer beschermd tegen
de vijand bij Texel denken te kunnen liggen. Zij hebben
genoegdoening
hierover gevraagd en vanwege de schade die de Fransen eventueel op
de Republiek zouden
verhalen. De ambassadeur heeft geantwoord van niets te weten. Zijn
koning was echter geïnformeerd
dat de
Franse schepen
ondanks zijn verzoeken hier worden uitgereed en zal hebben gelast
hiertegen
maatregelen te nemen om deze in handen te krijgen. Schepen van de
staatse vloot hebben in andere tijden eveneens in havens van het
Engelse rijk hun vijand aangevallen. Het incident bij
Texel
was geen wraakneming hiervoor maar bedoeld om de vijand te zoeken.
Carleton
kan geen verontschuldigingen aanbieden maar dit verzoek wel aan de
koning schrijven ter beslissing. Hij zal zijn
neef
naar Texel sturen om te informeren of de daar gebleven
schepen opdracht hebben om te blijven. In dat geval kan hij
daartegen
niets doen, behalve hun te verzoeken geen verdere aanvallen te doen
op de Franse schepen. Indien de schepen niet hoeven te blijven, zal
hij
hun
verzoeken zich terug te trekken. Hij zou zich nog nader beraden op
een
oplossing, waartoe hij de ganse nacht zou nemen.
De voorstellen van de gecommitteerden vanwege de aangehaalde voorbeelden van aanvallen in het Engelse rijk in aanmerking genomen, laten HHM de
griffier aan Carleton te vragen of hij een andere uitweg heeft
bedacht.
De gecommitteerden zullen aan Z.Exc. rapporteren en met hem
overleggen
en bepalen wat het beste kan worden gedaan. De griffier bericht dat
Carleton blijft bij zijn gisteren gedane voorstel, temeer omdat
hij
zeker weet dat de schepen zijn raad zullen opvolgen.
12
2
Aangaande de grieven à minima concludeert
Verburch voor
niet-ontvankelijk. Dientengevolge wil hij goedkeuring van het
gestelde
vonnis. Inzake het appèl houdt hij vast aan repliek, uit
hoofde dat er voor de gedaagde geen provisie mogelijk is.
De gedaagden volharden in repliek en dupliek, de impetrant [
Herry Meolis] voor dupliek.
Door tussenspraak van een van de heren, die zijn bij de RvS voorgestelde exceptie van litispendentie met betrekking tot de Hollandse lenen opheft, verklaart de impetrant tevreden te zijn dat jonkheer
Maximiliaen Sutton de Hollandse lenen krijgt die zijn moeder heeft nagelaten.
Dit heeft Sutton aanvaard, waarna HHM hem de lenen hebben
toegewezen.
Inzake de door de gedaagden verzochte provisie zijn de partijen overeengekomen dat het huis te
Crayesteyn met de omliggende boomgaarden en landen, dat Sutton door het
vonnis in kwestie is toegewezen door de beheerder, verhuurd zal
worden
ten behoeve van degene die daartoe gerechtigd is. Deze notulen
dienen
als akte en de zaken van de partijen zullen uit de RvS worden
overgebracht, om eens en voor al te worden afgesloten.