13 - 11 - 1627
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
Kapitein
Hemkens compareert. Hij komt uit
Boulogne-sur-Mer
en overhandigt een door
Mibassen
aan
hem geschreven brief d.d. 7 nov. waarin vermeld wordt dat de vijand
met
zestien schepen is uitgelopen. Volgens Hemkens weet
luitenant-admiraal
Dorp hier niet van.
HHM schrijven Dorp dat als de vijand naar het noorden gevaren is, hetzij naar de visserijgronden, de
Sont of de
Elbe, hij er meteen achteraan moet
gaan en de vijand zoveel mogelijk afbreuk moet doen, zelfs al moet
hij
er volk voor aan land zetten. Mocht de vijand naar het westen
gevaren
zijn, dan moet Dorp hem ook daarheen volgen, waarbij hij zich houdt
aan
wat hem gisteren is gelast en wat Z.Exc. hem eerder heeft bevolen.
Hij
moet zoveel schepen op de kust achterlaten als nodig zijn om de
nog
aanwezige Duinkerkers tegen te houden. De Admiraliteiten zullen de
brieven door zes pinken laten bezorgen vanuit
Scheveningen of
Katwijk opdat dit
zo
snel mogelijk gebeurt.
2
Fiscaal
Sille en mr.
Hendrick van Persijn
als adjunct in de kwestie
Amboina
[Ambon]
hebben de eed afgelegd op de op 5 okt. gegeven commissie tot
uitvoering
van het proces tegen de rechters van Amboina.
3
D'Espesses compareert en presenteert een brief van de
koning van Frankrijk vanuit het
leger
voor La Rochelle d.d. 20 oktober. De koning is er zeker van dat HHM
hem
genoegdoening zullen geven voor het door de Engelsen bij
Texel veroverde schip. Verder verzoekt de
ambassadeur
in een propositie1 om hulp van
konvooischepen om de andere Franse schepen
naar
Frankrijk te brengen. Ook vraagt hij om
opheffing van het
te
Amsterdam door de eigenaren gelegde beslag op
een fluit. Het schip is op de
Spanjaarden
veroverd en meer dan een maand in Franse handen geweest.
HHM stellen een besluit hierover uit.
42
De gecommitteerden van HHM en degenen die door de heren van
Holland nog uit enkele steden zijn opgeroepen, doen in aanwezigheid
van
Z.Exc. en
Ernst Casimir verslag van het
overleg
met de aanwezige afgevaardigden van de
Admiraliteiten te
Rotterdam
,
Amsterdam
,
in
Zeeland
en
in het
Noorderkwartier
over de
beveiliging van de zee. Zij hebben de resoluties van 30 jan. en 3
juni
en de uitvoering daarvan in
aanmerking
genomen, evenals het aantal en de kwaliteit van de vijandelijke
schepen en de manier waarop deze de zee
onveilig maken en de handel van de Republiek willen vernietigen.
Hierop hebben de gedeputeerden van bovengenoemde Admiraliteiten
adviezen
uitgebracht en voorstellen gedaan.
HHM besluiten na bestudering hiervan en op advies van Z.Exc. en Ernst Casimir het aantal van dertig schepen, vijf jachten en vijf fregatten dat op grond van de genoemde resoluties voor 1627 uitgerust was, uit te breiden met vijf schepen. De Admiraliteiten moeten ervoor zorgen dat in april 1628, of eerder indien mogelijk, vijfendertig goede oorlogsschepen, vijf jachten en vijf fregatten kunnen uitvaren. Van deze schepen moeten negentien schepen, twee jachten en vijf fregatten de kust van
Vlaanderen bewaken. De Admiraliteit te Rotterdam moet vier schepen en
een fregat leveren, die te Amsterdam acht schepen, een jacht en
twee
fregatten, die in Zeeland vier schepen, een jacht en een fregat en
die
in het Noorderkwartier drie schepen en een fregat.
Voor het kruisen conform de resolutie d.d. 3 juni worden vier eskaders geformeerd van in totaal zestien schepen en drie jachten. Het eerste eskader, dat moet kruisen tussen de
Hoofden
[Nauw van Calais] en de
Seine of
Cap de la
Hève, zal bestaan uit een schip van
de Admiraliteit te Rotterdam, twee schepen van die in Zeeland en
een
schip van die in het Noorderkwartier. Voor het tweede eskader,
bestemd
om te kruisen tussen de Hoofden en de
Maas, moet
de
Admiraliteit te Rotterdam twee schepen en een jacht, die te
Amsterdam
een schip en die in Zeeland een schip leveren. Het derde eskader,
dat
moet kruisen van de Maas tot
Texel,
Het
Vlie en verder tot
Flamborough Head, zal
bestaan uit twee schepen en een jacht van de Admiraliteit te
Amsterdam
en twee schepen van die in het Noorderkwartier. Het vierde eskader,
bestemd om te kruisen van Texel tot het
Rif van
Skagen
of
Noorwegen, zal bestaan uit drie schepen van de
Admiraliteit te Amsterdam en een schip en een jacht van die in het
Noorderkwartier.
HHM stellen een beslissing over het voorstel om nog een vijfde eskader te formeren uit. Dit eskader zou moeten bestaan uit vier schepen, afkomstig uit de ordinaris konvooischepen, en zou moeten kruisen van de Cap de la Hève naar
Lizard Head en verder naar de
Bocht
[Golf van Biskaje] tot
Bayonne.
De vijfendertig schepen moeten goed uitgeruste oorlogsschepen zijn van 120 tot honderdvijftig last. Ze moeten zijn voorzien van twintig à 22 stukken geschut, waaronder minstens zes à zeven metalen kanonnen. De metalen kanonnen moeten ten minste twaalfponders kunnen schieten, de ijzeren kanonnen achtponders. Er moet op gelet worden dat voor het bedienen van de kanonnen bekwame konstabels in dienst genomen worden.
De vijfendertig schepen moeten bemand worden met ten minste 85 door de Admiraliteiten te bekostigen matrozen, met dertig in plaats van twintig goedgeoefende door de Generaliteit te betalen musketiers. De kapiteins moeten de matrozen zo goed mogelijk oefenen in het schieten met roers en musketten en er minimaal twintig goede musketiers aan overhouden.
De vijf jachten moeten vijftig à zestig last groot zijn, bemand worden met vijftig koppen en uitgerust worden met acht gotelingen en voldoende ammunitie. De vijf fregatten moeten bemand worden met ten minste vijftig koppen en uitgerust worden met zes metalen kanonnen die zesponders schieten. De jachten moeten ook voorzien worden van roeiriemen opdat ze zo goed mogelijk ingezet kunnen worden. De vijfendertig schepen moeten ook riemen krijgen voor zover ze bruikbaar worden geacht.
Om de oorlog te water in zijn oude kracht te herstellen en de schepen goed te leiden, houden HHM de kapiteins voortaan in dienst zolang zij dit verdienen. Als een van de kapiteins overlijdt of vertrekt, mogen alleen goede zeevarenden met vier à vijf jaar ervaring genomineerd worden. Elke kapitein blijft bevelhebber op zijn schip zolang het voor de oorlog gebruikt kan worden, tenzij een kapitein het wegens goede of juist slechte diensten verdient om op een beter of slechter schip geplaatst te worden. De andere officieren moeten eveneens bekwame en ervaren personen zijn.
De kapiteins zijn verplicht hun schepen altijd voor een periode van vier maanden goed te bevoorraden. De Admiraliteiten moeten hierop goed toezicht houden.
Aangezien er wanordelijkheden zijn gepleegd bij het schoonmaken en het bevoorraden in het
Goereese Gat en op de Maas waardoor veel tijd is verspeeld en de kust niet
bewaakt werd, moeten de kapiteins die de kust bewaken
hun
victualie altijd in
Vlissingen opslaan,
waartoe
zij pakhuizen dienen te huren. De schepen die naar Vlissingen
worden
gestuurd voor een schoonmaakbeurt kunnen dan meteen daar
bevoorraad
worden. De Admiraliteiten moeten daartoe hun pakhuizen in
Vlissingen
voorzien houden van ankers, kabels, trossen en andere
scheepsbenodigdheden. Zij moeten commissarissen aanstellen met
verstand
van equipage. De kapiteins mogen alleen aan het einde van de vier
maanden proviand halen en voor de bevoorrading en een
schoonmaakbeurt niet langer dan acht à tien dagen wegblijven. Voor
een
schoonmaakbeurt alleen, hetzij in Engeland of een andere tijhaven,
mogen zij slechts twee dagen wegblijven. De commandeurs mogen de
schepen alleen laten vertrekken als zij er zeker van zijn dat de
victualie klaarligt. Daartoe moeten de commandeurs de Admiraliteit
waaronder het te sturen schip valt, enige tijd van te voren laten
weten
wanneer welk schip komt. Deze Admiraliteit kan er dan voor zorgen
dat
de benodigdheden klaarliggen.
De kapiteins moeten de regels van het land en de bevelen van de admiraal of de commandeur altijd stipt opvolgen. Zonder toestemming mogen zij de vloot niet verlaten op straffe van confiscatie van hun gage en een lijfstraf. De kapiteins die noodgedwongen een haven van de Republiek of een andere haven binnenlopen moeten door een schriftelijke verklaring van de equipagemeesters, commissarissen van de monstering of de magistraat aldaar laten bevestigen wanneer zij gekomen zijn, wat zij er gedaan hebben en wanneer ze weer vertrokken zijn. Deze verklaring moet aan de betreffende Admiraliteit en aan de commandeur overgebracht worden. De Admiraliteiten moeten goed op de binnengelopen schepen letten opdat ze er niet te lang en onnodig blijven liggen. De kapitein moet de bevelen gehoorzamen van de Admiraliteit in wier haven zijn schip ligt. Doet een kapitein dit na enkele vermaningen niet, dan mag de betreffende Admiraliteit deze kapitein afzetten. Dit moet gemeld worden aan de Admiraliteit waaronder de kapitein valt, aan HHM en aan Z.Exc. Deze cassatie wordt beschouwd alsof zij door HHM zelf of de Admiraliteit waaronder de kapitein valt, is gedaan.
Het bovengenoemde eerste eskader moet elk springtij naar
Duinkerke komen om van de luitenant-admiraal of de commandeur aldaar te
vernemen of hij het eskader nodig heeft. Het tweede en het derde
eskader moeten zoveel mogelijk de kust van
Holland
en
Walcheren in het zicht houden. Mocht vernomen
worden
dat de vijand een sterke vloot op zee heeft, dan moeten de acht
schepen
en twee jachten die noordelijk van de Maas kruisen, op een
afgesproken
plaats bij elkaar komen om samen de vijand afbreuk te doen. Daartoe
zullen de Admiraliteit te Amsterdam en die in het Noorderkwartier
de
commandeurs van het tweede en derde eskader een gesloten brief
overhandigen waarin de naam vermeld staat van degene die in dit
geval
het bevel zal voeren. Deze brief mag pas geopend worden als het
geval
zich voordoet.
De vier eskaders moeten op zee blijven en mogen geen haven aandoen op straffe van cassatie.
Als de Oost- en Noordvaarders en de buizen van de
Grote Visserij
veilig binnen zijn, zullen de vier schepen en het jacht van het vierde eskader dat van Het Vlie tot het Rif van Skagen moet kruisen, zich vervoegen onder de vlag van de commandeur op de kust van Vlaanderen. Zij ontvangen dan een nieuw bevel.
Elk eskader krijgt een commandeur, die echter geen aandeel krijgt in de victualie van de onder zijn gezag staande schepen. De commandeurs moeten voortdurend op zee blijven en overgaan op een ander schip als hun schip een haven moet aandoen.
Om altijd goede schepen voorhanden te hebben, moeten de Admiraliteiten jaarlijks vijf nieuwe schepen bouwen, namelijk die te Amsterdam twee en die te Rotterdam, in Zeeland en in het Noorderkwartier elk één. De schepen moeten voorzien zijn van een boevennet van zeven voet en een overloop overeenkomstig het door de Admiraliteiten gemaakte bestek, te weten 125 voet lang, 29 voet breed en met een hol van 11½ voet. Dit levert een schip op van ongeveer tweehonderd last.
Voor de commandeur op de kust en de commandeurs van de eskaders worden instructies opgesteld. Voor de commandeur op de kust luidt deze als volgt.
I De commandeur heeft het volledige gezag over de negentien schepen, twee jachten en vijf fregatten die de kust moeten bezetten. Hij mag een kapitein een lijfstraf geven na minstens zeven kapiteins ter vergadering bijeengeroepen te hebben. Andere straffen mag hij alleen of met andere kapiteins opleggen aan degene die zijn bevelen niet of onvoldoende opvolgt. De commandeur is verantwoordelijk voor de hem toevertrouwde schepen. Hij moet HHM en Z.Exc. waarschuwen als een Admiraliteit de toegezegde schepen niet verschaft. De commandeur moet met zijn schepen de kust en de havens van Vlaanderen bewaken en mag deze schepen alleen voor een ander doel gebruiken als HHM of Z.Exc. hem daartoe gelasten. Hij moet doen wat de vijand zoveel mogelijk schade toebrengt en smokkel beletten. De rede van
Oostende moet door minstens twee schepen en die van
Blankenberge door één schip bezet worden. Indien
nodig
mag dit aantal verhoogd worden en mogen ook andere reden bezet
worden.
De commandeur moet met zijn schepen voor Duinkerke gaan liggen en
de
jachten en fregatten langs de kust laten kruisen ter voorkoming van
smokkel en om op de hoogte te blijven van de plannen van de vijand.
Mocht de luitenant-admiraal of de commandeur op de kust meer
schepen
nodig hebben, dan mag hij de schepen van het eerste eskader
gebruiken
om de plannen van de vijand te dwarsbomen.
II De commandeur moet elke acht dagen een journaal aan HHM en Z.Exc. sturen met de beste gelegenheid die zich voordoet. Hij mag alleen in noodgevallen apart een schip sturen. In het journaal moet hij vermelden wat er is voorgevallen, of de schepen hun opdracht goed uitvoeren, of de juiste aantallen matrozen en soldaten aan boord zijn, of de kapiteins naar behoren schaften, of de schepen de juiste bewapening voeren en of de jachten en de grote schepen van roeiriemen voorzien zijn.
III De commandeur mag alleen met toestemming van HHM of Z.Exc. om zeer belangrijke redenen of in uiterste nood de kust verlaten. Hij moet meteen na zijn aankomst HHM, Z.Exc. en de Admiraliteiten melden waarom hij zijn post heeft verlaten.
IV De commandeur moet erop letten dat de kapiteins alleen de kust verlaten met zijn schriftelijke toestemming en niet langer dan afgesproken. De kapiteins moeten bij hun terugkeer de commandeur de verklaring overhandigen van de commissarissen, equipagemeesters of magistraten van de plaats waar zij binnengelopen zijn. De commandeur geeft deze verklaring na ondertekening terug aan de kapiteins die daarmee hun journalen kunnen rechtvaardigen. De commandeur moet er ook op letten dat de kapiteins die op last van HHM of Z.Exc. met brieven of passagiers naar
Frankrijk worden gestuurd, hem spreken als ze op de kust aankomen. Hij
kan dan beslissen of ze verder mogen varen of dat een ander de
brieven
of passagiers zal brengen.
V De commandeur moet zodra hij, of een kapitein die onder hem valt schoten hoort, meteen die kant opvaren en gaan helpen. De commandeur moet de kapiteins gelasten aan boord van hun eigen schip te blijven en geen overbodige salutschoten te doen. Hij moet de kapiteins ook verplichten hun matrozen zoveel mogelijk met roers en musketten te laten oefenen opdat ze er minimaal twintig goede musketiers aan overhouden.
VI De commandeur moet naast de eed die de andere kapiteins ook doen, een eed afleggen in handen van de Admiraliteiten. Mochten de kapiteins een schip van de Duinkerkers of een andere vijand veroveren, dan heeft de commandeur, conform de resolutie van HHM, het recht om een voetspoeling te doen, zonder dat hij of de kapiteins de gevangenen van het ene schip naar het andere mogen overbrengen, ze aan land mogen zetten of naar de Republiek mogen brengen. Het vonnis moet meteen uitgevoerd worden, uitgezonderd jongens, passagiers en degenen die tegen hun wil op het schip zijn geplaatst. Vissers uit Duinkerke en andere Vlaamse havens die op de kust vissen, zijn eveneens uitgezonderd totdat men geïnformeerd zal zijn of het koningsschepen zijn of vrijbuiters, die de vissers van de Republiek overboord gooien. Hierna wordt dan alsnog besloten over de voetspoeling.
De instructie voor de commandeurs die gaan kruisen, luidt als volgt.
I De Admiraliteiten zullen zestien schepen en drie jachten in zee brengen waaruit vier eskaders zullen worden geformeerd om te kruisen. Elk eskader zal geleid worden door een commandeur. De commandeurs van het tweede en derde eskader moeten ervoor zorgen dat zij steeds met hun schepen de kust van Holland en Walcheren zo dicht naderen dat zij deze in het zicht hebben, opdat de kust en de handel goed beschermd worden.
II De commandeurs krijgen alle macht om de eskaders te bevelen en de kapiteins of anderen die een overtreding hebben begaan, te laten gevangennemen en als beschuldigde voor de luitenant-admiraal of de commandeur en de krijgsraad op de kust te brengen als zij de misdaad onder zijn vlag hebben gepleegd. Als de overtreding buiten de vlag van de commandeur op de kust is begaan, moet de beschuldigde voor de dichtstbijzijnde Admiraliteit voorkomen.
III Als het schip waarop de commandeur zich bevindt bevoorraad of schoongemaakt moet worden, moet hij overgaan op een ander schip van zijn eskader om altijd op zee te zijn. Alleen met toestemming van HHM, Z.Exc. en de Admiraliteiten mag de commandeur aan land gaan. De kapiteins mogen alleen met schriftelijke last van hun commandeur het eskader verlaten. Er mag slechts één schip tegelijkertijd uit elk eskader vertrekken om bevoorraad of schoongemaakt worden.
IV De commandeurs zijn verantwoordelijk voor de schepen van hun eskader. Ze zijn verplicht van tijd tot tijd een journaal te sturen aan HHM, Z.Exc. en de dichtstbijzijnde Admiraliteit, alsmede aan de luitenant-admiraal of de commandeur op de kust.
V De commandeurs moeten ervoor zorgen dat de schepen volledig bemand zijn. Ook moeten ze goed letten op de levensmiddelen, het geschut, de oorlogsammunitie, de ankers, kabeltouwen, zeilen en andere benodigdheden. Tevens moeten ze erop toezien dat de jachten en de grote schepen voorzien zijn van roeiriemen. Mocht er iets niet in orde zijn, dan moeten de commandeurs dit aan de betreffende Admiraliteit schrijven opdat het verbeterd wordt.
VI De kapiteins moeten de commandeurs die op hun schepen komen, ontvangen, gehoorzamen en de kost geven, die zij vergoed zullen krijgen.
VII Als de commandeurs schoten horen, moeten zij er met hun eskader meteen naartoe varen om te helpen. De aldus samengevoegde eskaders zullen gecommandeerd worden door degene die daartoe opdracht heeft gekregen van de Admiraliteiten. Dit zal blijken uit een gesloten brief die de Admiraliteiten aan elke commandeur zullen geven. Deze brief mag pas worden geopend als het geval zich voordoet.
VIII Mochten enkele kapiteins door storm, onweer, opzet of anderszins het eskader kwijtraken of in een haven belanden, dan moeten zij meteen het eskader gaan zoeken op het afgesproken rendez-vous. Zij mogen niet in een haven of op een rede blijven liggen op straffe van het niet genieten van hun soldij of kostgeld gedurende die tijd. Bovendien zullen zij gestraft worden naar bevind van zaken.
IX De commandeurs zijn verplicht, naast de eed die de andere kapiteins ook moeten afleggen, een eed te doen in handen van de Admiraliteiten of de commandeur op de kust. Mochten zij een schip van de Duinkerkers of een andere vijand veroveren, dan hebben zij, conform de resolutie van HHM, het recht van voetspoeling, zonder dat zij of de kapiteins de gevangenen van het ene schip naar het andere mogen overbrengen, ze aan land mogen zetten of naar de Republiek mogen brengen. Het vonnis moet meteen uitgevoerd worden, uitgezonderd jongens, passagiers en degenen die tegen hun wil op het schip zijn geplaatst. Vissers uit Duinkerke en andere Vlaamse havens die op de kust vissen, zijn eveneens uitgezonderd totdat men weet of het koningsschepen zijn of vrijbuiters, die de vissers van de Republiek overboord gooien. Hierna wordt dan alsnog besloten over de voetspoeling.
X De genoemde commandeurs moeten zich strikt aan de instructie houden. Mocht een van de commandeurs in gebreke blijven, dan moet de commandeur op de kust hem ontbieden en straffen.