17 - 02 - 1628
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
HHM krijgen bericht dat degene wiens voorstellen gisteren zijn gelezen een
uitvinding
wil demonstreren. Hij vraagt dan wel een akte om bij goedkeuring
van
zijn werk een beloning te krijgen.
HHM laten Z.Exc. over de kwestie beslissen.
2
Kapitein
Douglas klaagt dat de RvS zich niet houdt aan het met hem gesloten
contract.
HHM zullen hierover de retroacta nazien terwijl
Walta met de RvS het contract bespreekt.
3
HHM schrijven de
Admiraliteit te Rotterdam
alsnog te antwoorden op hun brieven van 30 dec. 1627 en 4 feb. waarom zij de landsplakkaten niet naleven en of zij wel de binnenlandse paspoorten zuiveren.
4
Resident
Aissema bericht d.d. Hamburg 19/29 jan. gewaarschuwd te
zijn daarvandaan te vertrekken. Aangaande de neutraliteit op de
Elbe heeft generaal
Tilly ingestemd met de door Aissema opgestuurde
artikelen dat er op de Elbe geen forten gemaakt worden, de stroom
niet
gehinderd wordt en er geen schepen in de rivier mogen liggen
waarvan handel
en
scheepvaart last ondervinden. Ter verdediging van de bezette
plaatsen
zou Tilly echter wel enkele forten willen bouwen, wat de kronen van
Engeland en
Denemarken en HHM ook zouden moeten doen. Op
de rivier mogen zij geen oorlogsschepen leggen en niet het
Krautsand fortificeren of andere
vestingwerken aanleggen.
Op Aissema's vraag hoe zich hierin te gedragen nemen HHM nog geen beslissing.
Evenmin besluiten HHM op het bericht over het geld van de
administrator van Maagdenburg.
5
De
Franse ambassadeur compareert en bericht hoe de afgelopen nacht onenigheid is
gerezen tussen een aantal van zijn bedienden en drie Duitsers
in een herberg. Een van de
Duitsers is daarbij overleden en het personeel van de ambassadeur
kan zich sindsdien
niet
langer veilig op straat vertonen.
De ambassadeur verzoekt HHM door een publicatie te voorkomen dat die van de Franse en Duitse natie elkaar aanvallen. Daarnaast moet de gebeurtenis worden onderzocht. Mochten zijn personeelsleden schuldig zijn, dan vindt D'Espesses dat zij gestraft moeten worden. Hij stelt voor de schuldige naar zijn
koning te sturen om door deze gestraft te worden of teruggestuurd
te
worden en hier te straffen. Daartoe vraagt hij HHM paspoort te
verlenen.
HHM ontbieden de
griffier van het Hof van Holland. Zij leggen hem de kwestie voor zodat het
Hof
een passend oordeel kan
vellen.
6
Eck en
Schaffer berichten op
verzoek van
Carleton bij hem thuis
geweest zijn. In het antwoord van HHM van 14 feb. bespeurt hij
enkele
tegenbeschuldigingen die slechts Engelse daden
uit
het
verleden oprakelen. Carleton vraagt HHM te beslissen of zij
deze zaken in het
antwoord vermeld willen laten.
Daarnaast beantwoordt Carleton twee punten in een memorie
1 . Ten eerste stelt hij dat de inbeslagname van drie uit
Oost-Indië teruggekeerde schepen van de
VOC
niet in tegenspraak is met de alliantie
tussen zijn
koning en de
Republiek. De
koning heeft juist nauwkeurig zijn verdragen nageleefd. In juni
1626
zijn
drie gelijksoortige schepen rijk beladen uit Oost-Indië
teruggekomen
en de haven van
Plymouth binnengevaren. Z.M. is
toen
niet gezwicht voor de verzoeken van de Engelse Compagnie om deze
schepen of ten minste de erop aanwezige voormalige rechters van
Amboina
[Ambon] te arresteren. Dit vanwege
de
termijn van achttien maanden die hij HHM heeft verleend om
voldoening
te geven inzake Amboina. Deze termijn was in maart 1627 afgelopen
en
de
eerstgenoemde schepen zijn pas zes maanden daarna in beslag
genomen, voordat er
een
besluit over Amboina was genomen. Het aan het laatste verdrag van
de
Engelse koning met HHM toegevoegde protest (waarvan Carleton een
kopie
2
bijvoegt)
bewijst dat de scheepsaanhoudingen niet met het verdrag in
tegenspraak
zijn. Het is opgesteld door de commissarissen van Z.M. en de
ambassadeurs van de Republiek (
Aerssens,
Joachimi en
Burmania) en tegelijkertijd met de sluiting van
het verdrag ondertekend. In zijn toenmalige kwaliteit als ordinaris
ambassadeur heeft Carleton op 27 okt./6 nov. 1625 een
kopie van het protest getoond in de vergadering van HHM, waar het
in
dank werd aanvaard door de
president.
Cats heeft als gezant aan Z.M.
gevraagd om verlenging van de termijn, maar die stemde daarmee niet
in.
Carleton heeft dit standpunt op 14/24 juni 1627 al overgebracht in
de
Staten-Generaal.
Het tweede punt betreft het antwoord van HHM dat zij op verzoek van Carleton rechters hebben gedelegeerd inzake Amboina en met zijn medeweten en instemming de benodigde instructies en commissies hebben verleend. Carleton ontkent dit en beweert juist dikwijls de vertraging van de kwestie Amboina aan de orde te hebben gesteld. Omtrent vier maanden na zijn aankomst in de Republiek hebben de gedeputeerden hem op de hoogte gebracht van de resolutie van HHM met daarin de namen van hun rechters en de inhoud van hun commissie. Het staat HHM vrij om op hun manier te procederen en Carleton heeft slechts opdracht te berichten aan
Engeland. Inzake Oost-Indië of Amboina kan hij zijn koning echter
weinig tevreden stellen.
HHM stellen de bespreking van deze memorie uit. De heren van
Holland nemen de tekst mee voor nader onderzoek.