29/01/1629

 
English | Nederlands

29 - 01 - 1629

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Utrecht:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 HHM lezen de memorie van overste Dumeni over de toestand in Glückstadt.
De memorie met de bijlagen wordt aan de RvS voorgelegd om hierop resident Aissma, die in 's- Gravenhage is, en commissaris Hoogenhouck te horen en morgen hierover te adviseren.

2 Kolonel Morgan schrijft d.d. Glückstadt 4 dec. 1628 dat de gouverneur van die stad commissies geeft om van inwoners van Holland en Emden te roven. Ook zijn verschillende personen uit Holland en Emden reeds door die van Glückstadt slecht behandeld.
Men heeft tevens uit Glückstadt een grote hoeveelheid graan en andere levensmiddelen naar Hamburg gebracht om daar verkocht te worden.
Verder probeert de commissaris van Martyn van der Mede alles in het honderd te sturen. Hij ontkent bovendien dat hij 30.000 rijksdaalder ontvangen heeft uit handen van HHM om daarmee Krempe te bevoorraden.
Ten slotte voelt Morgan er weinig voor om nog langer in dienst van de koning van Denemarken te blijven.
HHM vragen de RvS om deze missive in overweging te nemen bij de bespreking van de memorie van overste Dumeni.

3 Admiraal Reael schrijft d.d. Wenen 6 jan. dat hij door de vrijheer van Questenberg vrijgelaten is, onder belofte dat hij zich bij de hertog van Friedland zou voegen.

4 De Admiraliteit in het Noorderkwartier antwoordt in een missive d.d. Hoorn 25 jan. op een schrijven van HHM d.d. 17 jan. aangaande het verbod aan Hercke Heertges, schipper uit Venhuizen, om een scheepslading grof zout uit de Republiek te voeren.
HHM laten het aan de genoemde Admiraliteit om de zaak te onderzoeken en een uitspraak te doen krachtens de instructies en volgens de plakkaten van het land.

5 HHM lezen het advies van de RvS d.d. 23 jan. op het bij HHM ingediende rekest van luitenant-kolonel Pakenham d.d. 20 okt. 1628.
In overeenstemming met het voorliggende advies zijn HHM van oordeel dat de suppliant geen vergoeding kan toegekend worden voor de onkosten die hij naar eigen zeggen heeft gemaakt toen hij in 1623 en 1624 enkele compagnieën bij uitzondering onder zijn bevel had, omdat dit een te groot precedent zou scheppen.

6 De gecommitteerde van de Admiraliteit te Amsterdam , Optenoort, compareert en verklaart HHM, eerst mondeling dan schriftelijk, dat de raden van de Admiraliteit in het Noorderkwartier onlangs geklaagd hebben dat het kantoor van de konvooien en licenten dat drie of vier geleden in Harderwijk gevestigd werd, schade berokkent aan het kantoor van laatstgenoemde Admiraliteit in Overijssel. Om deze reden verzoeken zij dan ook het kantoor in Harderwijk op te heffen of, ter compensatie, een soortgelijk kantoor in Kampen te mogen vestigen.
Omdat het niet alleen aan haar is om hierin te beslissen, vraagt de Admiraliteit te Amsterdam de mening van HHM. Zelf denkt ze dat het kantoor opgeheven mag worden, aangezien de goederen waarop in Harderwijk licent betaald wordt nog langs de kantoren van Arnhem, Doesburg, Zutphen of Deventer moeten passeren.
HHM besluiten de retroacta over de instelling van het kantoor te Harderwijk na te kijken.

7 HHM verlenen Jacob Elbertsz., Joost Baack en Jacob van der Merckt c.s., allen kooplieden te Amsterdam, voorschrijven aan de gezanten van HHM in Engeland om het schip dat zij uit vrees voor Duinkerkers achtergelaten hebben en dat naderhand door de Engelsen in Plymouth is binnengebracht, terug te krijgen.

8 HHM lezen het rekest van Jacob van Duynen, solliciteur van de compagnie kurassiers van de markies van Rouillac, waarin deze schrijft dat hij zes onbetaalde ordonnanties heeft voor de soldij van de compagnie. Hij verzoekt HHM te regelen dat ze betaald worden.
HHM nemen de door voormalige ontvanger-generaal Doublet gegeven inlichtingen mee in hun besluit en verzoeken de RvS om het rekest in te willigen.

9 HHM kijken krachtens de genomen resolutie ter zake de retroacta na rond Lambertus Verhaer en Pieter Martsz. Coij, respectievelijk consul in Algiers en Tunis, en houden daarbij rekening met het herhaalde verzoek van de Directeurs van de Levantse Handel om beide consuls terug te roepen.
HHM besluiten beide consuls terug te roepen. De Directeurs van de Levantse Handel krijgen de opdracht om het geld voor de achterstallige traktementen en andere onkosten te lenen op rente, mits deze lening terugbetaald zal worden uit de lastgelden.

10 Z.Exc. toont HHM een missive d.d. 7 dec. 1628 van Marquert Rantsou, gouverneur van Glückstadt, waarin deze schrijft over de toestand in Glückstadt.
HHM zullen deze missive in overweging nemen wanneer zij het advies van de RvS op de memorie van overste Dumeni zullen ontvangen.

11 Z.Exc. laat HHM een missive van Alsfelt d.d. Hamburg 19 dec. 1628 voorleggen met diens verzoek om de rekening te mogen opmaken van de commissarissen van de koning van Denemarken en van de 30.000 rijksdaalder die aan Marten van der Meden bezorgd zijn voor de bevoorrading van Krempe.

12 Gooswijn Meursekens, schatbewaarder van de Franse regimenten in de Republiek, wordt gedaagd om in beroep te repliceren op impetrant kapitein De Loge. Palmert persisteert namens de impetrant. Danckert persisteert namens de gedaagde voor dupliek.