03/02/1629

 
English | Nederlands

03 - 02 - 1629

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Utrecht:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 Ambassadeur De Beaugy compareert en legt HHM een missive van de koning van Frankrijk d.d. Parijs 17 jan. voor, waarin deze verzoekt verlof te geven aan kolonel Hauterives om als veldmaarschalk het leger te commanderen dat de hertog van Mantua als hulp voor Casale zal sturen zodra het Franse leger Italië binnentrekt. Hij vraagt tevens om de kolonel gedurende zijn afwezigheid zijn aanstelling en traktement in dienst van de Republiek te laten behouden. De koning verzoekt HHM ook verlof te geven onder dezelfde voorwaarden aan ritmeester Du Mée om als kolonel Hauterives in Italië te vergezellen.
HHM besluiten dat president Gerestein de brief moet bespreken met Z.Exc.

2 De gedeputeerden van Emden verzoeken in een missive d.d. Emden 15/25 jan. om onderhands door HHM met soldaten bijgestaan te worden wanneer het keizerlijke leger, dat in de omringende dorpen gelegerd is, de stad zou aanvallen.
Daarnaast vragen zij ook de servitiën voor het garnizoen van HHM te betalen, om ongenoegen onder de burgerij te vermijden.
HHM stellen de RvS de missive en de bijlagen ter hand om er in samenspraak met Z.Exc. advies over uit te brengen.

3 Strick en Weede hebben de vergadering uiteengezet dat zij HHM er op last van hun principalen nogmaals op moeten wijzen dat zij reeds verschillende keren verzocht hebben de resolutie d.d. 22 dec. 1626 en andere resoluties aangaande het voordeel halen uit de Rijn en de IJssel ten uitvoer te brengen. Er moeten meer wateren boven in de Rijn uitkomen en de grienden die in en bij de monding van de Rijn liggen, moeten verwijderd worden. De zandbergen en hoge zandschorren in de Rijn en de IJssel moeten bekramd worden en de ritsingen en kribben die ertegenover zijn gelegd, moeten weggehaald of verkleind worden. De lange ritsingen moeten zo ingekort worden dat tussen de ritsingen die aan beide kanten tegenover elkaar uitsteken, een ruimte van veertig à vijftig roede overblijft. Strick en Weede vragen de hiertoe gecommitteerden voldoende commissie te geven om met harde hand op te treden tegen degenen die de uitvoering proberen te verhinderen, volgens de aan Z.Exc. gegeven machtiging.
Rovre, Walta en de thesaurier-generaal antwoorden daarop dat de hoge waterstand van vorig jaar de uitvoering van de resolutie niet nodig maakte. Ook hebben de Staten van Utrecht geweigerd het aandeel van de provincie in de benodigde gelden op te brengen.
HHM vragen de RvS zo snel mogelijk de voorgestelde werken uit te laten voeren en ervoor te zorgen dat de gecommitteerden voldoende gezag krijgen om dat te doen. De Staten van Utrecht wordt verzocht het resterende geld onmiddellijk op te brengen. De gedeputeerden antwoorden dat zij dat zullen doen zodra zij merken dat de werken begonnen zijn.

4 Rovre, Walta en thesaurier-generaal Van Goch delen de vergadering mee dat de RvS al het mogelijke gedaan heeft om krachtens het appointement van HHM d.d. 29 jan. de achterstallige soldij van de compagnie ruiters van de markies van Rouillac te betalen. De RvS is daarin echter niet geslaagd, aangezien geen enkele provincie haar consent tot onderhoud van de compagnie betaald heeft. Alleen Holland en Utrecht hebben hun consenten gedeeltelijk opgebracht.
HHM nemen geen beslissing.

5 Rovre en Walta leggen HHM voor dat Jan Jansz. Gernou, brugmeester van de Generaliteit, hoe langer hoe meer aandringt op de betaling van de achterstallige soldij van de jaren 1627 en 1628 voor hem en zijn pontgasten. De RvS kan daaraan niet voldoen aangezien de provinciën met achterstallen hun consenten in de legerlasten van 1627 niet aanzuiveren. De provincies brengen bovendien hun consenten in de 500.000 gld. niet op, waarvan de decharges al afgegaan zijn in mindering van de legerlasten van 1628 ter betaling van de trein van de artillerie, de schepen die verleden jaar noordelijker zijn geweest en de fortificatiewerken. De RvS had aan de heren van Holland gevraagd om de brugmeester 50.000 gld., die hij nog tegoed had van 1628, te betalen in mindering van hun quote in de 500.000 gld. Zij hebben daarin toegestemd, mits de andere gewesten beloofden de achterstallen van 1627 te betalen. De gedeputeerden van Zeeland en Friesland hebben dit afgewezen toen zij samen met die van de andere gewesten ontboden waren, waarop Holland weigerde de 50.000 gld. te betalen.
HHM verzoeken de RvS om bij de provincies met achterstallen aan te dringen op de voldoening van de onbetaalde consenten in de legerlasten van 1627 en alle provincies te bewegen hun quoten in de 500.000 gld. in baar geld aan de ontvanger-generaal te verschaffen.

6 Walta deelt mee dat de RvS beslist heeft om de procedures tegen Philippe de la Margerije tijdelijk op te schorten totdat ambassadeur De Beaugij antwoord heeft gekregen van de koning van Frankrijk op de bekentenis van de bovengenoemde gevangene en de daarbij gevoegde missive. De la Margerije wordt ervan beschuldigd dat hij in Frankrijk zou hebben bekendgemaakt dat de graaf van Laval met achttien schepen uit de Republiek was vertrokken om zich bij de Engelse hulpvloot voor La Rochelle te voegen.
De gevangene heeft zelf om afdoening van justitie in zijn zaak verzocht. Walta heeft de secretaris van de ambassadeur bij hem ontboden en hem dit verzoek voorgelegd. Deze heeft verklaard dat de koning geantwoord heeft dat hij uit de hem voorgelegde bekentenis niet kan afleiden dat de beklaagde schuldig zou zijn. De Beaugij heeft bovendien de opdracht gekregen manieren te vinden om te voorkomen dat de beklaagde op de pijnbank terecht zou komen, zoals voorgenomen is.
De RvS vraagt verdere instructies in deze zaak.
HHM geven de RvS de opdracht om in samenspraak met Z.Exc. een gepaste beslissing te nemen, maar zij moeten erop letten dat de Republiek er geen schade door ondervindt.