7
De heer van
Batenburch klaagt in een remonstrantie over de procedure die de
Staten van Gelderland
tegen hem
zijn begonnen.
Hij vraagt de vergadering haar gezag bij de Staten aan te wenden en
wil dat HHM hem enige tijd in bescherming nemen totdat zij en de
keurvorst van Keulen, die al in
deze
kwestie bemiddelt, volledig van de zaak op de hoogte zijn gebracht.
De keurvorst moet
overwegen wie het recht aan zijn kant heeft in deze en daaruit
afleiden dat zijn
tussenkomst niet wordt genegeerd.
De vergadering besluit dat de remonstrant zich tot de Staten van Gelderland, zijn wettelijke overheid, moet wenden om krachtens de eerdere resoluties van HHM over zijn zaak te laten oordelen.