21 - 04 - 1629
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
Ontvangen is een antwoord van de RvS d.d. 14 april op de resolutie van HHM d.d. 11 april. Deze werd genomen naar aanleiding van het verzoek van gedeputeerde
Schaffer namens de
Staten van
Groningen
om de
traktementen van de kolonel, luitenant-kolonel, majoor en
kwartiermeester van het regiment Duitsers, gerepartieerd op
Groningen, te valideren in de staat van oorlog. De
Raad
waarschuwt dat het verzoek van de provincie wat betreft de majoor
en de
kwartiermeester misschien wel gerechtvaardigd lijkt, maar dat een
gevaarlijk precedent geschapen wordt voor de andere gewesten van de
Generaliteit.
De vergadering volgt de mening van de RvS en wijst het verzoek af.
2
Op verzoek van
Vicenzo Gossoni, toekomstig ambassadeur van de Venetiaanse republiek,
verleent de vergadering vrij paspoort om in
Amsterdam negen kisten met meubelen en huisraad,
een
vaatje muskaatwijn en een kist met een ledikant voor de secretaris
van
de ambassadeur,
Francisco Ronca,
te mogen
lossen. Al
deze goederen zijn uit
Venetië overgebracht
door
het
schip De Gecroonde Leeuw van schipper
Mecke Ontgersen.
3
Om de nodige regelingen te treffen aangaande de ruil van gevangenen te water, wordt Z.Exc. verzocht en gemachtigd dit
Berckel, burgemeester van Rotterdam, te laten uitvoeren. Z.Exc. mag
zelf bepalen op welke manier hem het beste lijkt.
4
Willem van Merode, domheer te Utrecht, vraagt toestemming om aartshertogin
Isabella voor hem en zijn
dienaars om een sauvegarde
te verzoeken. De suppliant wil zich namelijk bij verwanten in
Oirschot vestigen.
Een beslissing wordt aan de RvS gelaten.
5
Commissaris
Cracou schrijft d.d. 18/28 maart en 19/29 maart. HHM nemen geen
besluit.
6
Noortwyck,
Beaumont en
Ploos
brengen verslag uit van hun onderhoud met de
graaf zu Schwarzenberg, krachtens de resolutie
d.d. 17 april. HHM
hadden
uit het rapport van de gedeputeerden die hem het antwoord op zijn
propositie d.d. 2 april bezorgden, begrepen dat er een aantal
punten
was waarvan in het antwoord geen sprake was. De graaf had toen
verzocht alsnog een beslissing te nemen op deze punten. De
vergadering
verzocht hem daarop deze punten op papier te stellen, waartoe de
graaf
naar eigen zeggen bereid was. Hij heeft de genoemde gedeputeerden
de
onderstaande punten voorgelegd.1
De vergadering besluit deze punten voor te leggen aan
Essen en de andere gedeputeerden die over de propositie d.d. 2
april vergaderd hebben. Zij moeten de punten onderzoeken en er
verslag van doen.
De graaf zu Schwarzenberg heeft op 2 april namens de
keurvorst van
Brandenburg HHM op de hoogte gebracht van het voorlopige
akkoord met de
hertog van
Palts-Neuburg over
het Land van
Gulik
[Jülich] en
Kleef.
Hij heeft hun
tevens
verzocht te assisteren bij het uitvoeren van de bepalingen.
HHM hebben zich daartoe bereid getoond, waarvoor de graaf hun namens de keurvorst ten zeerste dankbaar is. De vergadering heeft hem verzocht de te bespreken punten voor de uitvoering en vervolmaking van het verdrag op papier te stellen. Om deze reden worden de betreffende extracten en clausules van het verdrag waar de keurvorst de mening van HHM over wil horen in de hiernavolgende punten uiteengezet. Hij vraagt hun opnieuw zich daarover te beraden om het in het verdrag beoogde effect te bereiken.
Onder meer wordt in het verdrag bepaald dat alle vijandigheden, represailles en andere gewelddaden, hoe ze ook mogen heten, in de Gulikse en Kleefse landen beëindigd worden en dat alle nog gevangen inwoners vrijgelaten worden. Bijgevolg wordt HHM verzocht aan de
heer van Gent, zijn ondergeschikte
Johan
Retzer en
anderen aan
wie zij de uitvoering van de executies in de genoemde landen
opgedragen hebben, te bevelen deze executies op de inwoners in de
toekomst achterwege te laten. Dit verzoek komt voor de keurvorst op
de
eerste plaats, omwille van de hiernavolgende redenen. Door het
sluiten van het
verdrag vervalt immers de motivatie van dergelijke executies. De
keurvorst
heeft tevens beloofd er een einde aan te maken en is derhalve aan
zijn woord
gebonden. In het akkoord is bovendien vastgesteld dat dit artikel
vanaf
1 mei moet worden uitgevoerd, waarop de keurvorst de hem
toegekende landen weer in bezit kan nemen. Het is dan niet meer dan
billijk dat de executies stopgezet worden, opdat de tegenpartij
geen
aanleiding heeft om de keurvorst van het bezit van deze landen af
te
houden. Bovendien weten HHM in welke netelige positie de keurvorst
door deze executies aan het keizerlijk hof is gebracht, niet alleen
wat zijn positie in het Land van
Kleef en van Gulik betreft, maar ook die in zijn keurvorstendommen.
Hij
is dus
genoodzaakt op dit akkoord, hoe schadelijk ook, in te gaan, liever
dan in
die gevaarlijke positie te blijven.
Namens de keurvorst vertrouwt de graaf erop dat HHM niet graag zien dat de keurvorst door de executies zijn landen en onderdanen in gevaar brengt. Evenmin kan het de bedoeling van HHM zijn de keurvorst de effecten van het verdrag te onthouden en hem te verplichten zijn woord te breken.
7
Noortwyck,
Beaumont en
Ploos
rapporteren tevens dat zij krachtens de gisteren genomen resolutie
de
graaf zu Schwarzenberg hebben
aangeraden tussenbeide te komen in de zaak
tussen de
Kleefse raden en de
heer van
Braeckel over een zandaanwas bij de
Rijn
om ervoor te zorgen dat de kwestie aan
een neutrale partij voorgelegd wordt. De graaf heeft geantwoord dat
volgens de landmeter van de
keurvorst van
Brandenburg het recht van de keurvorst op die aanwas
buiten
kijf staat. De graaf zei evenwel van deze kwestie nog niet volledig
op
de hoogte te zijn en voegde eraan toe de documenten van deze zaak
uit
Emmerik
[Emmerich] over te laten komen.
Indien hij bij lezing
van
deze stukken tot het besluit zou komen dat de rechten van de
keurvorst
inderdaad twijfelachtig zijn, dan wil hij zich ermee bezighouden om
ervoor te zorgen dat er een
eind
komt aan het geschil.
Deze zaak wordt hierbij gelaten.
8
Noortwyck,
Beaumont en
Ploos
hebben de
graaf zu Schwarzenberg
nog
gewezen
op de pogingen die overste
Keteler
ondernomen
heeft
- zowel door schriftelijke tussenkomst van HHM, als door hun
gezanten in
Zweden,
Polen en bij andere
bondgenoten en zelfs in persoon - om van de
keurvorst in
Pruisen en elders de betaling van zijn openstaande
rekeningen,
vergoedingen,
achterstallige soldij en beloofde beloningen voor zijn lange staat
van
dienst te verkrijgen. Wat betreft de lichting in 1621 van een
infanterieregiment van
vijftienhonderd man
voor
de verdediging en de bezetting van de onversterkte dorpen en steden
in
het Land van
Kleef,
Gulik
[Jülich],
Berg,
Mark en
Ravenstein
gaat het om een bedrag tussen de 60.000 en 70.000
gld. Hiervoor
heeft
hij reeds 28.375 pond ontvangen van HHM krachtens de ordonnantie
d.d.
25
jan. 1623.
De genoemde gedeputeerden hebben, overeenkomstig de resolutie d.d. 18 april, de graaf verzocht ervoor te zorgen dat overste Keteler zo spoedig mogelijk betaald wordt voor dit regiment. Anders
zien HHM geen reden waarom zij niet zouden uitkijken naar manieren
om
de overste schadeloos te stellen. Schwarzenberg
heeft
hierop geantwoord dat Keteler volgens hem reeds
betaald was, maar dat het niet aan hem was daarover te beslissen,
mocht
dat inderdaad nog niet gebeurd zijn. De overste moet in dat geval
zijn rekeningen
komen vereffenen met de Rekenkamer van
Emmerik
[Emmerich]
tegen
het geld dat keurvorst nog van hem tegoed heeft voor de belening
van
het tolhuis en voor andere zaken. Als uit die vereffening een grote
discrepantie zou
blijken
en de overste inderdaad nog geld moet krijgen, dan moet hij dit van
de
keurvorst terugvorderen.
Rekening houdend met de missive van HHM aan de
Kleefse stadhouder en raden in Emmerik d.d. 1 dec. 1628, die geen
resultaat heeft opgeleverd, en met de beslissing, tot tweemaal toe
genomen, deze resolutie te handhaven, besluit de vergadering dat
overste Keteler, zoals vastgesteld in die resolutie, 32.000 gld.
betaald zal
worden uit de restanten van de contributies van het Land van Kleef
et cetera, die bestemd zijn om de genoemde
soldaten te
betalen. Controleur
Retzer wordt
gemachtigd dit bedrag en de eerdergenoemde 28.375 pond
te innen en te ontvangen
uit
de restanten van de contributies. Hij moet hiervoor verantwoording
afleggen aan HHM
en
overste Keteler.
9
Bruninxs deelt mee dat commissaris
Snouck op last
van HHM het door
Philippo
Calandrini
verschuldigde
geld ingevorderd heeft. Hij was dit bedrag schuldig voor de troepen
onder bevel van kolonel
Morgan die
in mei 1628
uit
Stade gekomen zijn. Bruninxs
stelt voor Snouck hiervoor te
belonen.
De vergadering kent de commissaris 300 gld. toe, mits hij een declaratie overlegt. Er zal hem ordonnantie verleend worden van dit bedrag.
10
Secretaris
Huygens compareert en deelt mee dat de RvS het op 14 april bij HHM
ingediende rekest van de mevrouw
Hauthein en de magistraat en kerkenraad van
Sluis in Vlaanderen
onderzocht heeft. De Raad is van mening dat het gasthuis in Sluis
best
hersteld
kan worden door een algemene collecte in alle provincies, indien
deze
dat willen toelaten.
De vergadering besluit dat dit voorstel niet aanvaardbaar is en vraagt de RvS een andere manier te bedenken om het gasthuis te helpen.
11
Rantwyck meldt dat hij de hem gisteren gegeven opdracht om naar
Friesland te reizen, niet zal uitvoeren.
De vergadering neemt dit excuus niet aan.
12
De magistraat en regeerders van
Genève melden in een schrijven d.d. Genève 19 maart dat de
prinses
van Portugal op 16 maart in Genève is overleden en
dat
zij haar
dochters onder hun hoede heeft geplaatst totdat zij onder de
bescherming van HHM zullen zijn.
Vosbergen zal hierover met Z.Exc. spreken.
13
De Mont meldt in een schrijven d.d. Genève 17 maart het
overlijden
van de
prinses van Portugal.
14
Emilia van Nassau, prinses van de Palts, herinnert HHM in een missive d.d.
Montfort 5 feb. eraan
dat HHM, of agent
Brederode
als hun
vertegenwoordiger, aanwezig zijn geweest als getuige bij de doop
van haar
zoon. HHM hebben zich
niet gehouden aan de toen
gedane beloften aangaande haar zoon. Zij vraagt HHM royaal hun
milddadigheid te tonen nu God overvloedig zijn zegen
over
hen uitstort.
HHM besluiten de specifieke instructies van de genoemde agent voor deze gebeurtenis en wat hij daarop geantwoord heeft, na te kijken en vervolgens een beslissing te nemen.