27/04/1629, 15

 
English | Nederlands

15 De gedeputeerden van de Colleges ter Admiraliteit worden in de vergadering ontboden. HHM leggen hun de onderstaande eed1 voor en vragen hun deze gezamenlijk te willen afleggen. De gedeputeerden overleggen met elkaar en antwoorden dat zij merken dat de eed uit drie delen bestaat en dat ze bezwaar maken deze af te leggen.
Op het eerste punt, aangaande de resoluties over de bescherming van de zeevaart, maken ze geen bezwaar indien de door HHM beloofde subsidies regelmatig door de provincies opgebracht worden. Het komt echter dikwijls voor dat dat niet gebeurt. Bij die gelegenheden hebben ze de genoemde resoluties moeten overtreden en schepen die bestemd waren om de kust te bewaken of op de Noordzee te kruisen, moeten gebruiken als konvooischepen om aan de klachten van de kooplui tegemoet te komen.
Het tweede punt, aangaande de naleving van het plakkaat op de uitrusting van de schepen, zo verklaren de gedeputeerden, is niet in alle delen van het land in praktijk te brengen. Aan de ene kant wordt de uitvoering van het plakkaat belet door de onstuimigheid en het kwalijk gedrag van de schippers en de zeelui. Aan de andere kant hebben velen naar eer en geweten bezwaren tegen het naleven van de bepalingen van het plakkaat.
Op het derde punt, aangaande het vonnissen volgens de plakkaten, antwoorden de gedeputeerden dat er in de praktijk veel gevallen zijn waarin de plakkaten op de konvooien niet naar de letter opgevolgd kunnen worden zonder de inwoners van de Republiek ernstig nadeel toe te brengen. Ze verzoeken HHM te vertrouwen op het geweten en de discretie van de gedeputeerden in dergelijke zaken. Van hun kant verzekeren ze dat zij voorzichtig en met oog voor de rechten van het land te werk zullen gaan.
Om deze redenen verzoeken de gedeputeerden geëxcuseerd te mogen blijven van het afleggen van de voorliggende eed. Indien HHM blijven staan op het afleggen ervan, dan moeten ze hierover eerst met hun respectievelijke Colleges spreken.
HHM besluiten de eed zo snel mogelijk aan de Colleges ter Admiraliteit te sturen, met het verzoek binnen drie weken na ontvangst daarover een verklaring te doen.
De raden van de respectievelijke Colleges ter Admiraliteit beloven en zweren ten overstaan van de Staten-Generaal of van degenen die door hen daartoe gemachtigd zijn, dat zij de resoluties van HHM, met kennis van zaken en in overleg met Z.Exc. genomen en nog te nemen, aangaande de bescherming van de zeevaart en wat daarmee te maken heeft, evenals het plakkaat en de ordonnantie op de bewapening en bemanning van de koopvaardijschepen en vissersboten stipt zullen opvolgen. Tevens ondertekenen zij deze. Zij zullen op aandringen van niemand daartegen handelen of iemand laten handelen, noch direct of indirect onder enig voorwendsel zich daarvan ontslaan. Zij zullen zich bij het rechtspreken in zaken aangaande de konvooien en licenten houden aan de plakkaten en de uitbreidingen daarop.

1 Geïnsereerd in S.G. 3188. Deze eed is gedrukt: Aitzema, S. & O. kwarto II, 729-730/folio I, 820-821.