6
In zijn memorie in antwoord op het besluit van 30 jan. stelt de
graaf van Oost-Friesland het goed te vinden de vijand te verzoeken
zijn garnizoenen te verbieden in het graafschap
overlast te veroorzaken, mensen gevangen te nemen of buit te maken.
Om een dergelijk besluit van de vijand te verkrijgen,
zouden HHM eerst een akte moeten verlenen waarin
zij
beloven hun soldaten, zowel in
Emden en
Leer gelegerd als in gebieden daarbuiten, niet
toe te staan het graafschap binnen te trekken om buit te maken.
Wanneer de graaf een
dergelijke
akte niet zou krijgen, vreest hij dat zijn land ten gevolge van de
bezetting opnieuw wordt verwoest.
De gewenste akte mag worden opgesteld en zal later worden bestudeerd en vastgesteld. De gecommitteerden die met de graaf in bespreking zijn, wordt verzocht de bezetting te beramen met het oogmerk het graafschap zoveel mogelijk te sparen, zonder echter neutraliteit te verlenen.
De graaf heeft in zijn memorie ook verzocht die van Emden te schrijven met hem de afrekening te doen. Eventueel kunnen enkele afgevaardigden van de stad hier blijven indien HHM hen nog willen horen over andere punten.
Aangezien de stenden en de stad hier ontboden zijn, wachten HHM hun komst af.