1
Otto de Gent en d'Oyen, heer van Dyden, verzoekt d.d. Emmerik [Emmerich] 5 nov. te
worden
gemachtigd om de inkomsten van de licenten en het hoorngeld van de
Brandenburgse ontvanger te mogen
invorderen. Dit ten
behoeve van het onderhoud van de compagnie ruiters van
Soppenbroeck.
Johannes Retzer bericht d.d. Emmerik 3 nov. de volgende punten:
I Hij is begonnen met de executie van de geestelijke goederen in het Land van
Kleef en heeft reeds twee kanunniken uit
Xanten
laten halen om geld te krijgen voor betaling aan het leger.
II Ontvanger Onckel heeft veel geld ontvangen, maar heeft dit niet aan het leger
uitgegeven.
III De Kleefse regering heeft de rekening van ontvanger Onckel
goedgekeurd, hoewel de rekenmeesters van de
keurvorst deze uiterst verwarrend vonden.
IV De
heer van Gent heeft verzocht buskruit, lonten en andere munitie naar het
graafschap
Mark te sturen.
Ten slotte stelt Retzer voor om in
Emmerik,
Rees,
Gennep en
Ravenstein gemene middelen te heffen.
HHM laten
Essen,
Noortwyck,
Veltdriel en thesaurier-generaal
Van Goch de retroacta over de
relatie
tussen de Republiek en de Kleefse regering nakijken. Als deze heren
hierover rapport hebben
uitgebracht, nemen HHM een nader besluit.