Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1963

 
English | Nederlands

Gegevens van record 21

Nummer 21
Datum 23-1-1950
Soort notulen
Kenmerk Ministerraad
Opschrift/Bijlage(n)
Verzender(s)
Ontvanger(s)
Plaats van opmaak Den Haag
Plaats van bestemming
Bewaarplaats Nationaal Archief
Bestand archief van de Ministerraad en onderraden
Dossiernummer doos 394
Trefwoorden Amerika, houding/positie van -
belastingen
benoemingen
deelstaten/federatie/VSI, opheffing van de -
Djuanda, minister van Verkeer tot 7/'53; minister-president 4/'57-'58; vanaf '58: eerste minister onder 'premier' Sukarno
financiële/economische betrekkingen Nederland-Indonesië; zie ook Financieel-Economische Overeenkomst(en); geldwezen; handels(politieke ) betrekkingen; schuldenkwesties
Hoge Commissariaat/Dipl. Vertegenwoordiging te Djakarta; zie ook: diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging/vertegenwoordigers Nederland-Indonesië vanaf feb. '56
inlichtingen/-diensten (andere dan CIA)
Java, West -/Bandung
Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger (KNIL), liquidatie van het -
Koninklijke Landmacht (KL), afvoer van de -
Korps (Corps/Regiment) Speciale Troepen (KST/RST)
Mononutu (PNI), A.J., minister van Voorliching van Indonesië '49-'53
Nasution, Abdul Harris, kolonel/lt.-generaal TNI, chef staf '55-'62, minister van Defensie '59-'66
Negara Pasundan/regering van de -
NG-commissie/conferentie '50
NG-kwestie, algemeen (= conflict over de status van NG tussen Nederland en Indonesië)
rechtspraak; zie ook APRA-arrestanten, (rechts)positie van -; Nederlanders in Indonesië, arrestatie/rechtspositie van en NG, (rechts)positie gevangenen op -
Simatupang, T.B., kolonel/gen.-majoor, chef generale staf TNI
Sukarno, positie/houding van -
Sultan van Djokja, Hamengku Buwono IX, minister van Defensie 12/'49-9/'50, 4/'52-8/'53
Unieconferentie/ministersconferentie maart-april '50
Uniehof van Arbitrage
voorlichting/propaganda/publicatie/verklaring/communiqué, Nederlandse
Westerling, R./Westerlingaffaire(s)
Annotatie inleidende noot bij 3b:
Eerder die dag had Hirschfeld onder no 90 aan Götzen, 'mede voor Stikker en Schokking' geseind: 'Ontving hedenmorgen bericht van Buurman dat APRA opgetreden is en dat een aantal stoottroepen van KNIL gedeserteerd is, welk aantal door Van Langen op maximaal 200 wordt geschat. Deze maken gemene zaak met APRA. Op verzoek van Hatta had ik hedenmorgen bespreking met Hatta, Sultan en Simatupang waaraan van Nederlandse zijde deelnamen Buurman, Van Langen en Gieben. Naar aanleiding daarvan werd een persbericht uitgegeven waarvan de tekst ongeveer luidt: "Er zijn berichten ontvangen dat gewapende benden binnengedrongen zijn in de omgeving van Bandung en in Bandung. Onder deze benden bevinden zich gedeserteerden van onder Nederlands bevel staande troepen. Minister-President Hatta heeft deze aangelegenheid met de HC besproken en men kwam overeen dat in deze aangelegenheid gecoördineerd gehandeld zal worden." Persbericht absoluut onvermijdelijk en snel handelen was gewenst. Van Langen is intussen naar Bandung vertrokken. Simatupang deelde o.a. mede dat gedeserteerde KNIL-soldaten met KNIL-distinctieven gesignaleerd waren, hetgeen door Nederlandse generaals noch bevestigd noch ontkend kon worden. Zodra nadere berichten bekend zijn zal ik U op de hoogte houden
      Vervolgens seinde Hirschfeld diezelfde dag onder no 96 over 'de situatie te Bandung 19 uur Djakartatijd': 'APRA heeft Bandung verlaten omstreeks 17.00 uur hedenmiddag. TRIS bevindt zich weer in het zuidelijk deel van Bandung. De toestand in Bandung is volkomen rustig en het verkeer is weer geheel vrijgegeven. Van Maarseveen en ik hebben heden Hatta nog eens bezocht, waarbij deze ook in kennis gesteld werd met het persbericht van Van Maarseveen. Een uitvoerig rapport zal worden opgesteld door Buurman en volgt spoedig. Een critieke dag is daarmede voor heden afgesloten.' NA, archief Minkol., codetel. 1950, 1. Zie recordnummer 704.

inleidende noot bij 3c:
Op 21 jan. had Hirschfeld, refererend aan het hier onder recordnummer 767 opgenomen telegram, onder no 87 aan Götzen ('mede voor Stikker') o.m. geseind: 'Uw plan met betrekking tot Corps Speciale Troepen is vrijwel uitgewerkt, zodat dezer dagen hierover een beslissing is te wachten. Tussen Buurman en Oorlog bestaat hierover in principe reeds overeenstemming. Heden had ik een bespreking met de Minister van Voorlichting, Mononutu, wie ik in overweging heb gegeven onopvallende maatregelen te nemen om publiciteit over de zaak Westerling te stoppen. Ik deelde hem mede, dat door de publicaties in de Indonesische pers de persoon Westerling meer gereleveerd werd dan hij verdient. Voor zover mogelijk geloof ik dat het ook goed zal zijn, indien men op onopvallende wijze de Nederlandse pers te verstaan kan geven, dat publicaties over het geval Westerling zoveel mogelijk dienen te worden vermeden. Mijn aandacht blijft voortdurend op deze kwestie gevestigd. Inlichtingen Uwerzijds op dit gebied worden uiteraard zeer gewaardeerd.' NA, archief Minkol., codetel. 1950, 1.

noot slot sub 3e: zie ook recordnummer 838.
Overeenkomstig deze beslissing seinde Götzen op 24 jan. onder no Minuor 49 aan Van Maarseveen: 'Uit Uw telegrammen begrepen dat door U met leiders RIS overeengekomen Nieuw-Guinea-onderwerp van bespreking op eerste Unie-conferentie. Ministerraad vraagt zich af of behandeling van dit epineuse probleem niet beter uitgesteld kan worden tot de spheer wat kalmer is en of het mitsdien niet mogelijk is bespreking tot volgende conferentie uit te stellen, waaraan de Raad bepaald de voorkeur geeft.' NA, archief Minkol., codetel. 1950,11.
Hierop antwoordde Van Maarseveen op 27 jan. onder no 4 vanuit Djakarta , 'dat President Sukarno bij het bezoek dat ik hem bracht duidelijk zijn wens uitte, dat Nieuw-Guinea op de eerste conferentie van Unieministers aan de orde zou worden gesteld. Evenals de Ministerraad was ik persoonlijk van mening, dat dit epineuze probleem beter uitgesteld kon worden tot later. Van de zijde van de UNCI kreeg ik nadien een raad, die in dezelfde richting ging. Toen echter de President bepaaldelijk verlangde, dat Nieuw-Guinea op de eerste conferentie zou worden behandeld, ben ik uitgegaan van de opvatting, dat elk punt, dat een van de partners aan de orde wil stellen, behandeld moet worden. Ik heb echter de hieruit voortspruitende moeilijkheid dadelijk opgevangen door aan Sukarno als mijn mening te kennen te geven, dat behandeling van het punt Nieuw-Guinea ter eerste Ministersconferentie zou moeten leiden tot instelling van een commissie, die het vraagstuk zou moeten bestuderen en daarover zou rapporteren. De President ging daarmede accoord en zeide, dat deze commissie vooral rekening zou moeten houden met de politieke reacties in Indonesië. Ik antwoordde daarop, dat de commissie geen enkel aspect van het vraagstuk uit het oog zou mogen verliezen. De door mij gevolgde procedure heeft practisch ten gevolge, dat de behandeling van het vraagstuk wordt opgeschort. Ik geloof dus, dat ik naar de geest reeds gehandeld heb volgens het richtsnoer, dat de Ministerraad blijkens Uw 49 voor ogen staat. Sindsdien heb ik bij vele besprekingen belangstelling ontmoet voor het vraagstuk Nieuw-Guinea en steeds heb ik gezegd, dat hiervoor een commissie zal moeten worden ingesteld, hetgeen telkens volledige instemming verkreeg.' Archief BZ, ingekomen codetel. Djakarta 1950.

noot slot eerste alinea sub 3f:
Op 31 jan. seinde Van Maarseveen onder no 6 aan Götzen: 'In verband met het feit dat de Unieconferentie eind Maart in Indonesië plaats vindt, nemen Hirschfeld en ik aan dat de voorgenomen reis van U en collega Van de Brink naar Indonesië in de maand Februari geen doorgang heeft'. Archief BZ, ingekomen codetel. Djakarta 1950.
Zie ook 19: Ministerraad
22: Ministerraad
704: Hirschfeld 97
767: Minuor 38
PDF transcriptie (19 KB)