Gegevens van record 1680
Nummer | 1680 |
---|---|
Datum | 30-11-1950 |
Soort | codetelegram(men) |
Kenmerk | Stikker 242 |
Opschrift/Bijlage(n) | |
Verzender(s) |
Stikker, D.U.
(info)
|
Ontvanger(s) |
Balluseck, D.J. von
(info)
Boetzelaer van Oosterhout, C.G.W.H. van (info) Harinxma thoe Slooten, B.Ph.B. van (info) Lamping, A.Th. (info) Michiels van Verduynen, E.F.M.J. (info) Roijen, J.H. van (info) Steenstra Toussaint, A.J.D. (info) Teppema, P.E. (info) Winkelman, A.M.L. (info) |
Plaats van opmaak |
Den Haag |
Plaats van bestemming |
New York Washington Parijs Djakarta Brussel Londen Manilla |
Bewaarplaats | Archief ministerie van Buitenlandse Zaken |
Bestand | archief BZ, uitgaande codetel. Djakarta 1950 |
Dossiernummer | |
Trefwoorden |
Amerika, houding/positie van - Anak Agung Gde Agung, Ide (AA), minister van Binnenlandse Zaken van Indonesië 12/'49-12/'50; ambassadeur te Brussel, '50-'54; minister van Buitenlandse Zaken '54-maart '56 Benelux buitenlandse betrekkingen, samenwerking Nederland-Indonesië m.b.t. de - China, Chinezen, houding/positie van - Colombo-landen/-conferenties/-plan communisme Djumhana Wiraatmadja, Raden Tumenggung, wnd. hoge commissaris te Den Haag Indonesië, neutraliteits-/ongebonden landen-politiek van - NG-commissie/conferentie '50 Rum, Moh. (Masjumi), hoge commissaris te Den Haag jan.-sept. '50; minister van Buitenlandse Zaken sept. 1950- april 1951; minister van Binnenlandse Zaken april 1952-juli 1953; eerste vice-premier maart 1956-maart 57 Sumitro Djojohadikusumo (PSI), minister van Economische Zaken '52-'53; van Financiën '55-'56; lid van de PRRI Tamzil, M., chef Directie Europa van het ministerie van Buitenlandse Zaken van Indonesië, directeur Kabinet van de President; ambassadeur te Canberra en Parijs Unieconferentie/ministersconferentie november '50 Zuid/Zuidoost-Azië |
Annotatie |
inleidende noot: Op 30 sept. had Lamping onder no 550 m.b.t. het advies van de CAVI om 'gedachtenwisseling over het te voeren beleid op het gebied van de buitenlandse betrekkingen, inzonderheid ten aanzien van Oost- en Zuid-Oost-Azië' op de agenda van de ministersconferentie te zetten, het volgende geseind: 'Hoewel ik de daarvoor aangevoerde argumenten waardeer, merk ik op dat buitenlandse betrekkingen een aangelegenheid is waarop de nieuwe Aziatische staten bijzonder gevoelig zijn. Dit geldt speciaal voor samenwerking met het Westen in Oost- en Zuidoost-Azië. Uit onlangs afgelegde regeringsverklaring blijkt ook weer dat de Indonesische regering juist op het gebied der Aziatische politiek nauwere samenwerking wil zoeken met andere Aziatische staten en daarnaast de problemen vooral in UNO-verband wil bespreken. U kent overigens mijn opvatting dat de RI terzake bij voorkeur op het kompas van Delhi wil varen. Beperking van de voorgestelde besprekingen tot Oost- en Zuid-Oost-Azië zou ook gevoeligheden kunnen wekken omdat daarin een gebrek aan reciprociteit zou kunnen worden gezien, dat Nederland met name vindt wel te mogen meespreken in de Aziatische politiek, maar Indonesië niet in de Westerse. Onder deze omstandigheden vraag ik mij af of het niet de voorkeur zou verdienen de woorden "inzonderheid t.a.v. Oost- en Zuidoost-Azië" te laten vervallen. Door deze aangelegenheid in de door CAVI voorgestelde formulering als agendapunt naar voren te brengen zou Nederland de Indonesische regering misschien kunnen forceren tot het openlijk kenbaar maken van een afwijzend standpunt.' NA, archief Minkol., codetel. 1950, 10. |
Zie ook |
1838:
Michiels 178
2137: Lamping 244 |
afbeelding (1186 KB) |