Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1963

 
English | Nederlands

Gegevens van record 1683

Nummer 1683
Datum 9-5-1950
Soort codetelegram(men)
Kenmerk PLV HC 11
Opschrift/Bijlage(n)
Verzender(s) Gieben, A.H.C. (info)
Ontvanger(s) Stikker, D.U. (info)
Plaats van opmaak Djakarta
Plaats van bestemming Den Haag
Bewaarplaats Archief ministerie van Buitenlandse Zaken
Bestand archief BZ, ingekomen codetel. Djakarta 1950
Dossiernummer
Trefwoorden handels(politieke) betrekkingen Nederland-Indonesië
Japan, houding/positie van -
Annotatie inleidende noot:
Onder no 442 had Hirschfeld op 28 april m.b.t. komende handelsbesprekingen tussen Indonesië en Japan als zijn voorlopige indruk geseind dat  'aan Nederland slechts een beperkt en daardoor in feite waardeloos observership zal worden aangeboden. Onder deze omstandigheden neig ik er voorlopig toe dit observership, indien voor ons aanvaardbaar, door Mout te Tokio te doen waarnemen. Cator is dan vrij voor besprekingen Ecafé te Bangkok, waarna hij kan doorreizen naar Japan voor handelsbesprekingen betreffende Nederland, inclusief West-Indië, waarvoor op dezelfde voet als door RIS voorgesteld  - - - aan Indonesië een observerplaats kan worden aangeboden.' Archief BZ, ingekomen codetel. Djakarta 1950.

slotnoot:
In zijn tel. no 17 van 13 mei verzocht Blom Gieben, in reactie op diens tel. PLV HC 1, om in afwijking van de door Gieben voorgestelde redactie, het volgende in diens brief aan Djuanda op te nemen:
'1.  - - -
2.  Dat de Indonesische delegaties ter RTC wel de indruk maakten dat zij bereid waren tot samenwerking op handelspolitiek gebied ten aanzien van niet-Europese landen.
3.  Dat in het bijzonder de omvang van de economische belangen bij Japan tot samenwerking dwingt.
4.  Dat de door de RIS-regering aangenomen houding des te meer bevreemdend is waar men uit de brief van Djuanda zou kunnen afleiden dat zelfs het zenden van een observer onwelkom zou zijn.
5.  Dat de Nederlandse Regering zich het recht voorbehoudt om nader terug te komen op het punt van de samenwerking met de RIS op het gebied van handelsbespreking met niet-Europese landen.
6  Dat de Nederlandse Missie in Tokio desgewenst genegen is alle medewerking te verlenen. Einde brief.'  NA, archief Minkol., codetel. 1950, 18.
In zijn hierop aansluitend tel. no 49 van 9 juni sprak Blom n.a.v. de inmiddels aan Djuanda verzonden brief zijn bevreemding uit over het feit dat daarin 'teleurstelling over de houding van de RIS-regering' was uitgesproken, alsook 'het vertrouwen dat bij de onderhandelingen met Japan met de Nederlandse belangen rekening zal worden gehouden'.  Evenzeer bevreemde Blom de daarin tot slot uitgesproken verklaring dat het zeer op prijs gesteld zou worden 'indien de Indonesische delegatie contact zou willen opnemen met de Nederlandse Missie te Tokio, welke inzake bepaalde aspecten inlichtingen zou kunnen verstrekken, hetgeen iets anders is dan de mededeling dat de Nederlandse Missie in Tokio desgewenst genegen is alle medewerking te verlenen.' Daardoor was in de brief, aldus Blom, 'uiting gegeven aan een gevoel van onbehagen, wordt een gunst gevraagd en worden ongevraagde diensten opgedrongen, waarom van Indonesische zijde niet verzocht is en zulks, terwijl de duidelijke bedoeling van mijn instructie juist was een dergelijke houding te voorkomen.' T.a.p.
Zie ook 1043: Hirschfeld 424
PDF afbeelding (253 KB)