Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1963

 
English | Nederlands

Gegevens van record 1911

Nummer 1911
Datum 1-4-1951
Soort codetelegram(men)
Kenmerk Lamping 7
Opschrift/Bijlage(n)
Verzender(s) Lamping, A.Th. (info)
Ontvanger(s) Peters, L.A.H. (info)
Plaats van opmaak Djakarta
Plaats van bestemming Den Haag
Bewaarplaats Nationaal Archief
Bestand archief Minkol., codetel. 1951
Dossiernummer 2
Trefwoorden benoemingen
Hoge Commissariaat/Dipl. Vertegenwoordiging te Den Haag; zie ook diplomatieke en consulaire betrekkingen Ned.-Ind. vanaf februari '56
Indonesiƫ, politieke/bestuurlijke aangelegenheden in -
kabinet/-scrises/-sformaties, Indonesische -
Maramis, A.A., diplomatie vertegenwoordiger van Indonesiƫ te Den haag; ambassadeur te Bonn
Masjumi, Madjelis Sjura Moslimin Indonesia
PNI, Partai Nasional Indonesia
Rum, Moh. (Masjumi), hoge commissaris te Den Haag jan.-sept. '50; minister van Buitenlandse Zaken sept. 1950- april 1951; minister van Binnenlandse Zaken april 1952-juli 1953; eerste vice-premier maart 1956-maart 57
Annotatie slotnoot:
Op 24 mei seinde Lamping onder no 79: 'Ik laat geen gelegenheid voorbijgaan mijn voelhorens uit te steken over de plannen van de RI ten aanzien van definitieve bezetting van het HC te Den Haag. Dat nu reeds 8 maanden lang geen diplomatieke vertegenwoordiger werd aangewezen bij Uniepartner, acht ik toch wel zeer onbevredigend. Ook blijft deze stand van zaken in het buitenland uiteraard niet onopgemerkt. Men zal daar mijns inziens concluderen, dat de RI de post Den Haag niet definitief bezet of om door de benoeming van een HC niet een daad in Unieverband te verrichten, of wel dat de onbevredigende politieke verhouding tussen beide landen bedoelde inactiviteit verklaart (beide opvattingen vond ik aanwezig in diplomatieke milieus hier ter stede). In ieder geval blijkt er naar buiten wel uit een zekere politieke onverschiliigheid, wat nog temeer hinderlijk is, omdat voor zover ik kan nagaan, de RI weinig belangstelling heeft voor, of behoefte voelt aan politieke adviezen van HC in Den Haag. Of HC Den Haag uit eigen initiatief geregeld rapporteert en adviseert weet ik niet, maar mij blijkt zelden of nooit in mijn gesprekken met RI-autoriteiten dat hiermede dan serieus rekening zou worden gehouden. In dit verband zou u wellicht mij meer dan tot nu toe op de hoogte willen houden van met HC ten uwent gevoerde gesprekken over politieke aangelegenheden. Op het ogenblik tonen RI-autoriteiten kennelijke voorkeur om geheel politieke betrekkingen in contacten met mij te centraliseren. Ik vroeg gisteravond Rum, of mijn inlichtingen, dat hij niet naar Delhi als ambassadeur zou gaan, juist waren en of er geen sprake van is, dat hij in Den Haag zou worden benoemd. Hij antwoordde, dat hij inderdaad naar Delhi zou gaan. Hij geloofde niet dat het verstandig zou zijn als hij de leiding van het HC zou krijgen: "Ik kwam in Den Haag met een bepaalde boodschap (het programma van nauwe samenwerking)", het zou voor hem moeilijk zijn terug te keren in de zozeer gewijzigde verhoudingen, waarmede hij op mijn desbetreffende vraag verklaarde te doelen op de langzamerhand verslechterde politieke betrekkingen tussen beide landen.'  NA, archief Minkol., codetel 1951, 7.
Zie ook 1914: Lamping 14
PDF afbeelding (210 KB)