Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1963

 
English | Nederlands

Gegevens van record 2505

Nummer 2505
Datum 6-2-1952
Soort codetelegram(men)
Kenmerk Lamping 371
Opschrift/Bijlage(n)
Verzender(s) Lamping, A.Th. (info)
Ontvanger(s) Peters, L.A.H. (info)
Plaats van opmaak Djakarta
Plaats van bestemming Den Haag
Bewaarplaats Nationaal Archief
Bestand archief Minkol., codetel. 1952
Dossiernummer 1
Trefwoorden bedrij(fsle)ven, houding/positie van het -
Java, West -/Bandung
Nederlanders in Indonesiƫ, houding/(veiligheids)positie van -
Annotatie noot bij 'mijn 356':
Op 29 jan. had Lamping onder dit nummer onder meer geseind, dat hij zich voorstelde 'bij Luar Negeri een nota in te dienen, waarin de aandacht wordt gevraagd voor het gebeurde te Semarang, maatregelen worden verzocht tegen de belhamels en voorts wordt aangedrongen op maatregelen teneinde herhaling van deze gebeurtenissen, welke bezorgdheid bij de Nederlandse Regering hebben gewekt, in de toekomst te voorkomen.
Inmiddels had ik reeds het voornemen opgevat U voor te stellen de veiligheidssituatie in het algemeen wederom en ten vervolge op mijn demarche in Juli 1951 [zie recordnummers 2566 en 3053], bij de Indonesische Regering ter sprake te brengen. Ik vind daartoe aanleiding in het feit, dat in de afgelopen week in West-Java wederom een planter werd vermoord - Whitlau op de theeonderneming Gedeh - en een planter werd ontvoerd - Schwab van Pasir Maung bij Bogor - en in feit dat sedert medio 1951 16 Nederlanders om het leven zijn gebracht, grotendeeld ten gevolge van activiteiten van benden. Aangezien de Indonesiche Regering het veiligheidsvraagstuk zeer ter harte gaat en ook eigen belang haar noopt om (zij het dikwijls zonder veel succes) tegen benden politioneel-militaire maatregelen te nemen, meen ik dat in de nota terzake ware te volstaan met het doen blijken van blijvende bezorgdheid van de Nederlandse Regering, zonder in de nota bepaaldelijk enig verwijt te vervatten of aan te dringen op bepaalde maatregelen. Ik zou deze nota gaarne bij Subardjo mondeling willen toelichten en de zaak in algemeen politiek verband brengen er op wijzend, dat bij voortduring van de huidige toestand abandonneren van Nederlandse en trouwens van alle buitenlandse ondernemingen op den duur niet te vermijden zal zijn, met alle consequenties van dien.
Bij mij is nog de vraag gerezen of de voorvallen te Semarang, bedoeld in Uw 190, in evenbedoelde demarche waren te betrekken. Ik geloof na rijp beraad, dat dit geen aanbeveling zou verdienen, aangezien ik uit berichten van de Commissaris te Semarang sterk de indruk heb gekregen, dat de locale autoriteiten weinig geneigdheid vertonen om maatregelen te nemen tegen leden van de Tentara Peladjar, wier activiteiten een anti-Nederlands karakter dragen. In verband daarmede ligt deze situatie anders dan die van gezagsvijandige benden tegen welke de overheid wel bereid is op te treden en wier handelingen niet tegen de Nederlanders als zodanig zijn gericht. Derhalve lijkt er ten aanzien van het Semarangvraagstuk aanleiding een ander en sterker geluid te doen horen dan in algemene veiligheidsnota. Met Uw goedvinden stel ik mij derhalve voor, deze beide aangelegenheden gescheiden te houden.' T.a.p.
Zie ook 2566: Lamping 52
2807: Toussaint 44
3053: Lamping 73
PDF transcriptie (10 KB)