Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1963

 
English | Nederlands

Gegevens van record 5393

Nummer 5393
Datum 31-8-1954
Soort circulairetelegram
Kenmerk Luns circulaire 14
Opschrift/Bijlage(n)
Verzender(s) Luns, J.M.A.H. (info)
Ontvanger(s) Winkelman, A.M.L. (info)
Plaats van opmaak Den Haag
Plaats van bestemming Canberra
Bewaarplaats Archief ministerie van Buitenlandse Zaken
Bestand archief BZ, GS 1945-1954
Dossiernummer 494
Trefwoorden Arabische wereld/ - Liga/Verenigde Arabische Republieken (VAR)
Denemarken, houding/positie van -
Egypte, houding/positie van -
NG-kwestie in de vergaderingen van de Verenigde Naties
Turkije, houding/positie van -
Zuid-Afrika, houding/positie van -
Annotatie slotnoot:
Op 9 sept. zond Blom 'de volledige tekst van het vertrouwelijk aide-mémoire inzake het Nederlandse standpunt betreffende Nieuw-Guinea' aan de permanente vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties met het verzoek dit ook te willen overhandigen aan zijn ambtgenoten van Australië, Engeland, Frankrijk en België en China [Formosa]. De Nederlandse vertegenwoordigers te Washington, Londen, Parijs, Brussel, Luxembrug, Ankara en Pretoria/Kaapstad hadden inmiddels het verzoek gekregen dit aide-mémoire aan hun resp. regeringen aan te bieden.
Reacties van de geseinde en later aangeschreven posten bevinden zich in de dossiers 494 en 495  van dit archief.
Een enkele wordt hier weergegeven:
   Op 8 sept. deed de gezant te Kopenhagen, G.P. Luden, in zijn brief no 3169-147 GS/427 aan Luns o.m. als volgt verslag van zijn onderhoud met wnd. chef Politieke Zaken van het Deense ministerie van Buitenlandse Zaken, Schon, over de op grond van circulairetelegram 14 opgedragen stap: 'Komende tot de vraag welke houding Denemarken in deze kwestie zal innemen, heeft de heer Schon mij gezegd, dat er weliswaar formeel nog geen besluit was genomen over dat standpunt (men wil het vraagstuk nog bespreken in een vergadering van de Deense delegatie en in de parlementaire commissie van Buitenlandse Zaken), doch dat toch nu al wel gezegd kan worden, dat de Denen in de zaak zelve aan onze kant staan. Daarop ontwikkelde hij een theorie over de waarschijnlijk te verwachten houding, die nogal vreemd aandeed. Hij zeide namelijk te menen, dat de Denen waarschijnlijk niet zullen trachten te verhinderen, dat de kwestie op de agenda van de Assemblée komt, maar dat hun delegatie in de Assemblée dan erop aan zal sturen dat een diepgaande bespreking in de Assemblée wordt voorkomen, door het agendapunt in beraad te houden (to shelve the question). Als ik hem goed begrijp, meent de heer Schon, dat onze zaak ermede gediend zou zijn, als men niet - en vooral niet op grond van formele argumenten (points of order) - in de doofpot werd gedaan. Op mijn opmerking dat hij de doofpot in de door hem gedachte procedure slechts verplaatst zou hebben, kreeg ik een vriendelijke glimlach ten antwoord, gevolgd door de woorden: "Maar hoe dan ook, als de zaak zelf wordt besproken, dan zullen de Nederlanders ongetwijfeld Denemarken aan hun kant vinden".' Archief BZ, GS 1945-1954, 494.
    Eveneeens op 8 sept. rapporteerde tijdelijk zaakgelastigde te Ankara, Van Nierop, in zijn brief no 2067/320 aan Buitenlandse Zaken over het verloop van de hem opgedragen demarche  bij de Turkse regering. Hiertoe had Van Nierop een onderhoud gehad met Adnan Kural, directeur-generaal  3e departement van het ministerie van Buitenlandse Zaken: 'Ook van Turkse zijde is men van oordeel', aldus Van Nierop in zijn verslag, 'dat de Algemene Vergadering niet mag ontaarden in een forum voor hetwelk elke willekeurige kwestie te berde kan worden gebracht en het een Staat mogelijk maakt tegen medeleden te ageren. Tegelijkertijd is men hier van oordeel, dat de Algemene Vergadering in het verleden door een zekere laksheid van niet direct geïnteresseerde landen reeds te ver in deze richting is gegaan, dan dat thans terzake van Nieuw-Guinea dit punt als argument kan worden gebruikt. Naar de mening van mijn zegsman geeft van de 9 in uwer excellenties telegram genoemde punten slechts de sub 9 vermelde exceptie van procedurele aard een houvast voor een gefundeerd betoog, bij voorkeur versterkt door andere argumenten, welke van Nederlandse zijde eventueel nog aan de hand kunnen worden gedaan. Uit het vorengaande zal het uwer excellentie duidelijk zijn, dat de Turkse regering haar standpunt vóór alles wenst te baseren op een formele argumentatie en minder neiging heeft, gebruik te maken van argumenten, welke - zoals bijvoorbeeld het gestelde sub 3 - hoewel objectief bedoeld, door de tegenpartij wellicht met enig succes als subjectief kunnen worden gekwalificeerd. De heer Kural verzocht mij tenslotte nog zo spoedig mogelijk een samenvatting te mogen ontvangen nopens het Nederlandse standpunt t.a.v. de kwestie Nieuw-Guinea in het algemeen. Aangezien de heer Kural doende is de instructies voor de Turkse delegatie samen te stellen, moge ik uwe excellentie wel verzoeken te willen bevorderen, dat bedoelde uiteenzetting alsmede eerder vermelde Indonesische en Nederlandse argumenten de heer Kural spoedigst bereiken.' T.a.p.
    Tijdelijk zaakgelastigede te Cairo, De Ranitz, bracht bij brief no 5626/618-GS 217 van 9 sept. verslag uit van de in circ. 14 opgedragen demarche, die hij ondernam bij dr. El-Kouni van Buitenlandse Zaken. 'Intussen schijnt het', aldus De Ranitz, 'dat het Politieke Comité van de Liga reeds heeft besloten Indonesië in deze kwestie te steunen. Voor het afsluiten van deze koerier heb ik hiervan nog geen officiële bevestiging kunnen krijgen, doch ik heb alle grond om aan te nemen dat zulks het geval is en wel omdat de Arabische landen op grond van gevoelsoverwegingen Indonesië, zijnde een Aziatisch en moslims land, steun zeker niet zullen willen onthouden. Het gaat er derhalve thans nog slechts om, in welke vorm deze steun zal worden gegoten. De heer El-Kouni deed daarbij uitkomen, dat, zelfs al wordt door de Arabische landen een gemeenschappelijk standpunt ingenomen, de formulering daarvan overgelaten wordt aan de individuele delegaties te New York. In dit verband diene nog dat dr. Mahmoud Azmi, de Egyptische gedelegeerde, inmiddels naar New York is teruggekeerd, zodat ik geen contact meer met hem kon opnemen. Dr. El-Kouni zeide mij toe mijn uiteenzettingen ter kennis te zullen brengen van de minister van Buitenlandse Zaken en van de nog niet naar New York vertrokken leden der Egyptische delegatie, van wie ik in de eerste plaats moge noemen dr. Omar Loutfi. Bij het afscheid verklaarde dr. El-Kouni nog het te betreuren dat deze zaak in een acuut stadium was geraakt, hetgeen, ook naar zijn mening, niet kon strekken ten voordele van de bevolking van het eiland.' T.a.p.
    De ambassadeur te Pretoria, Van den Berg, zond bij brief no 8558-38 GS/1238 van 18 sept. aan Buitenlandse Zaken de volgende aan hem gerichte geheime nota van wnd. secretaris van 'Buitenlanse Sake', D. Spies, van 11 sept.:
'Excellentie,
Met verwysing na u geheime memorandum nr. 8146 van 4 September 1954, aangaande die versoek van die Republiek van Indonesië dat die kwestie van Wes Nieu-Guinea by die agenda van die negende sitting van die Algemene Vergadering van die Verenigde Volkere ingesluit moet word, het ek die eer om u mee te deel dat die Suid-Afrikaanse afvaardiging op gronde van Artikel 2(7) van die Handves, teen die inskrywing van hierdie item sal stem'. T.a.p. Zie voorts recordnummers 3717, 3720 e.v.
Zie ook 3714: De Beus 216
3717: De Beus 237
3720: Von Balluseck 78; Von Balluseck 82
3730: De Beus 238
3818: Van Schreven 40
PDF afbeelding (329 KB)