Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1963

 
English | Nederlands

Gegevens van record 5812

Nummer 5812
Datum 12-11-1956
Soort codetelegram(men)
Kenmerk Middelburg 1116
Opschrift/Bijlage(n)
Verzender(s) Middelburg, D.G.E. (info)
Ontvanger(s) Luns, J.M.A.H. (info)
Plaats van opmaak Djakarta
Plaats van bestemming Den Haag
Bewaarplaats Archief ministerie van Buitenlandse Zaken
Bestand archief BZ, GS 1955-1964
Dossiernummer 1615
Trefwoorden Ali Sastroamidjojo (PNI), ambassadeur van Indonesië te Washington '50-'53; minister-president van Indonesië 8/'53-8/'55; 3/'56-4/'57
Cypruskwestie
Hatta, Moh.*
Kwee Djie Hoo, zaakgelastigde van Indonesië te Den Haag
NG-kwestie in de vergaderingen van de Verenigde Naties
Rum, Moh. (Masjumi), hoge commissaris te Den Haag jan.-sept. '50; minister van Buitenlandse Zaken sept. 1950- april 1951; minister van Binnenlandse Zaken april 1952-juli 1953; eerste vice-premier maart 1956-maart 57
Ruslan Abdulgani, minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië, vice-voorzitter Nationale Raad (Dewan Nasional)
Sukarno, positie/houding van -
Tamzil, M., chef Directie Europa van het ministerie van Buitenlandse Zaken van Indonesië, directeur Kabinet van de President; ambassadeur te Canberra en Parijs
Yamin, M.*
Zairin Zain, ambassadeur van Indonesië te Bonn '57-'61; te Washington '61-'65
Zweden, houding/positie van -
Annotatie slotnoot:
Op 17 nov. seinde Middelburg vervolgens onder no 1156 dat Martinot, hoofd  PIA, op 14 november 'een uitvoerig gesprek had  met vice-premier Rum die desgevraagd bevestigde dat plannen bestaan om Rum en Hatta naar New York te zenden gedurende de behandeling van de kwestie Nieuw-Guinea. Rum verklaarde dat men dit moest zien tegen de achtergrond van de wens van de Indonesische regering om de betrekkingen met Nederland te verbeteren. De voorstanders van het plan menen dat Hatta en Rum de scherpe kanten van het Nieuw-Guineadebat zouden kunnen wegnemen. Van hun aanwezigheid zou gebruik kunnen worden gemaakt om informele gesprekken te voeren met Nederland. Hierbij dacht men volgens Martinot aan Luns en Van Roijen. Rum had met veel nadruk verklaard dat de Indonesische regering thans wacht op een Nederlands initiatief tot verbetering der betrekkingen. De Indonesische regering wenst normalisering der diplomatieke betrekkingen doch zij kan evenmin aanvaarden dat Nederland zoals destijds eenzijdig beslist om haar missie te Djakarta tot ambassade te verheffen. "Maar" zou Rum gezegd hebben "we kunnen toch informeel het contact herstellen b.v. door Kwee Djie Hoo in Den Haag van Nederlandse zijde te doen benaderen." Rum zeide nog dat hij bereid was zijn leven in te zetten voor de verbetering van de betrekkingen.  Als eerste stap zag men van Indonesische zijde de uitwisseling van ambassadeurs. Hij hoopte dat Martinot de inhoud van dit gesprek wilde doorgeven aan de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging en bovendien aan bevriende niet-ambtelijke persoonlijke relaties van Martinot in Nederland. Desgevraagd zou Rum aan Martinot hebben bevestigd dat dit het Indonesische regeringsstandpunt was. Bij vergelijking van dit bericht met mijn 1157 [recordnummer 3555] houdende het verslag van mijn onderhoud met Abdulgani twee dagen later rijst het vermoeden dat te New York Rum en Hatta met honing zullen werken en Abdulgani de azijn voor zijn rekening zal nemen. Overigens lijkt er echter gezien de inhoud van de gesprekken die Hagenaar met Rum heeft gehad (Hagenaar 266 [recordnummer 4562], 291 en 292 DB [no 4568]) weinig gunstigs voor Nederland van de activiteiten van Hatta en Rum verwachtbaar. De invloed van deze beide figuren wordt volkomen overschaduwd door die van Sukarno, Ali Sastroamidjojo en Ruslan Abdulgani. Hatta en Rum kunnen slechts de stem van de gematigden doen horen doch Rum heeft zelf in mei gezegd dat de gematigden in de minderheid zijn.' Archief BZ, ingekomen codetel. Djakarta 1956. Zie recordnummer 5824, vierde alinea.
Zie ook 429: Ministerraad
3555: Middelburg 1157
5824: Schürmann 20
PDF afbeelding (114 KB)