Instelling
Uitvoerend Bewind (Constitutioneel) van de Bataafse Republiek
Actief vanaf 17-08-1798 tot 17-10-1801
Tot de taken van het Uitvoerend Bewind (officieel: constitutioneel Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek) behoorden onder andere de parafering en afkondiging van wetten, het toezicht op de uitvoering van de wetten en besluiten van het Vertegenwoordigend Lichaam, de regeling van de uitvoering voor zover niet bij de wet bepaald, de zorg voor de inwendige en uitwendige staatsveiligheid, toezicht op de departementale besturen, de gemeentebesturen, de gerechtshoven en de rechtbanken, organisatie van de gewapende burgermacht, beschikking over de krijgsmacht, benoeming van officieren en bevelhebbers, overheidsfinanciën en buitenlandse betrekkingen. Op 10 oktober 1800 kwam het beheer van de landsdrukkerij hier nog bij.
Het Uitvoerend Bewind telde vijf leden, die directeuren werden genoemd. Zij werden van buiten verkozen door het Vertegenwoordigend Lichaam (voordracht van drie personen door de eerste kamer, verkiezing door tweede kamer). Jaarlijks trad een van de leden af, de eerste vier jaar bij loting, daarna naar ancienniteit. Nieuwe leden namen zitting op de tweede dinsdag in mei. Het voorzitterschap wisselde maandelijks bij toerbeurt, de eerste aan te wijzen door loting. De voorzitter tekende alle orders en besluiten.
Volgens het reglement werden de resoluties van de vorige dag geresumeerd, goedgekeurd, in het net overgeschreven en daarna ondertekend door twee bij de bewuste vergadering aanwezige leden. De vergadering hield een strikte volgorde per college aan voor de behandeling van ingekomen stukken. Bij het adviseren brachten de leden volgens rangorde van zitting hun stem uit, de voorzitter het laatst, die daarna dan concludeerde. Besluiten werden genomen bij meerderheid van de aanwezige leden, met een quorum van drie, waarbij de voorzitter bij het staken van stemmen de doorslag gaf.
Voor de uitvoering van de taken beschikte het Uitvoerend Bewind over een algemene secretaris en over acht Agenten. Deze laatste werden door het Uitvoerend Bewind aangesteld op een door het Vertegenwoordigend Lichaam vastgestelde instructie. Dit waren 1) de Agent van Buitenlandse betrekkingen, 2) de Agent van Marine, 3) de Agent van Oorlog, 4) de Agent van Financie, 5) de Agent van Justitie, 6) de Agent van Inwendige Politie en toezicht op de staat van dijken, wegen en wateren, 7) de Agent van Nationale Opvoeding en 8) de Agent van Nationale Oeconomie (zie afzonderlijke beschrijvingen). De meeste van deze Agenten waren reeds in functie sinds februari of maart 1798, die van Nationale Oeconomie zou pas in 1799 volgen.
Bovendien benoemde het Uitvoerend Bewind eigen commissarissen bij de Departementale Besturen, tevens voor de gerechtshoven en voor de gemeentebesturen. Deze dienden de uitvoering van wetten en besluiten te bewaken. De Departementale Besturen zelf waren ondergeschikt aan en verantwoording schuldig aan het Uitvoerend Bewind. Vanaf 2 november 1798 benoemde het Uitvoerend Bewind de leden van de Intermediaire Administratieve Besturen en de gemeentebesturen. Op 14 november 1798 werd bepaald dat alleen het Uitvoerend Bewind ambten en bedieningen in de Agentschappen kon begeven.
- Archief van de Staatssecretarie onder Lodewijk Napoleon, 9 juni 1806- 12 juli 1810
- Archief van het Uitvoerend Bewind 1798-1801
- Collectie A.G. Besier
- Collectie J.F.R. van Hooff
- Collectie P.A. Dumont Pigalle
De voornaamste bij deze instelling betrokken personen (links naar Repertorium applicatie):
- Beresteyn, Christiaan van als procureur-generaal
- Besier, Augustijn Gerhard als lid
- Ermerins, François als lid
- Haersolte, Anthony Frederik Robbert Evert van als lid
- Hasselt, Joannes Willem van als lid
- Hoeth, Albert Willem als lid
- Hooff, Joannes Franciscus Rudolphus van als lid
- Pijman, Gerrit Jan als lid
- Swinden, Jean Henri van als lid