Instelling
Directoraat-Generaal van Justitie en Politie
Actief vanaf 25-06-1806 tot 29-07-1806
In een decreet van 25 juni 1806 overwoog de Koning dat de Minister van Binnenlandse Zaken al voldoende werkzaamheden had. Daarom benoemde hij een Directeur-Generaal voor de Openbare Eredienst, het Justitiewezen en in het bijzonder de zekerheid des rijks. De directeur-generaal volgde in rangorde op de ministers en had zelf de rang van minister. Al op 4 juli 1807 werd echter besloten het beleid inzake de eredienst weer aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken toe te wijzen.
Het Directoraat-Generaal van Justitie en Politie had volgens de instructie tot taak de handhaving van de volstrekte onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, uitvoering van alle wetten inzake het justitiewezen, bewaking van de manier van procederen, het doen vervolgen en straffen van misdaden, kennisneming van iedere veroordeling, zorg voor de gevangenissen, gelegenheid bieden tot verzoeken om gratie van de doodstraf, vervolging, in overleg met de Minister van Financiën, van alle frauden en contraventies inzake de belastingen en inkomsten van de staat, bescherming van alle inwoners tegen daden van het politiek gezag die strijdig waren met de constitutionele wetten van het koninkrijk. De directeur-generaal kon de Koning voordrachten doen ten aanzien van de rechterlijke organisatie, van bestaande wetten en van de administratie van de politie. Met bijzondere ijver diende hij de zekerheid van het koninkrijk te bewaken. Daartoe mocht hij corresponderen met alle geconstitueerde machten binnen het rijk en aan de Koning middelen voorstellen, maar wel zo dat hij de vrijheid van de ingezetenen en de onafhankelijkheid van de justitie in het oog hield. De directeur-generaal voerde alle besluiten van de Koning inzake de openbare rust en de zekerheid van het rijk uit, waarbij hij de hulp kon inroepen van de directeur-generaal voor de zaken van oorlog. Hij mocht alle verdachte personen provisioneel en civiliter laten arresteren door de bevoegde autoriteiten en op machtiging van de Koning laten ondervragen. In verband met de zekerheid van het rijk kon hij iedereen op vraag-artikelen laten horen door de departementale en plaatselijke overheden of door de gerechtshoven of rechtbanken. De vrijheid van drukpers diende hij te handhaven, maar wel zo dat geen anonieme geschriften werden uitgegeven. Indien in enig werk de maatschappij werd beledigd of de zekerheid van de staat in gevaar gebracht, diende hij verdere verspreiding tegen te gaan en te zorgen dat tegen de uitgever, drukker of schrijver volgens de wetten werd opgetreden. Binnenlandse en buitenlandse paspoorten waren ongeldig zonder visum van de directeur-generaal. De laatste moest ook alle colleges op de hoogte brengen van voor hen belangrijke verkregen informatie. De directeur-generaal diende in het bijzonder te waken over de betrekkingen van vijandige naties met de kusten en de grenzen. In elke grote stad van het koninkrijk en in elke belangrijke haven waar de scheepvaart voor communicatie met de vijand kon worden gebruikt, moest daartoe een commissaris-generaal van politie zijn.
Het Directoraat-Generaal van Justitie en Politie heeft te kort gefunctioneerd om tot besluitvorming te komen inzake de organisatie.
De voornaamste bij deze instelling betrokken personen (links naar Repertorium applicatie):