Instelling
Landdrost en Assessoren van Gelderland (1807-1810)
Actief vanaf 14-05-1807 tot 31-12-1810
Bij wet van 13 april 1807 en bij koninklijk decreet van 29 april 1807 werd een reglement op het bestuur in de Departementen ingevoerd en uitgewerkt. Daarbij bleef Gelderland een afzonderlijk departement. Op 29 april 1807 werden de hoofdplaatsen aangewezen en kwam een verdeling in kwartieren tot stand.
Aan het hoofd van het departement Gelderland stond een Landdrost die verantwoording schuldig was aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Politie en Justitie voor ieders beleidsterrein. Ook correspondeerde hij met de overige ministers. De Landdrost was onder andere belast met het oppertoezicht over de politie en met de uitvoering in zijn departement van alle wetten en bevelen van de regering. Ook hield hij toezicht op de gemeenten. Hij werd bijgestaan door minimaal zes Assessoren die hij diende te raadplegen voordat hij voorgenomen reglementen aan de Koning ter kennis bracht en ze daarna vaststelde. Tevens vormden Landdrost en Assessoren samen een college dat de financiƫn in het departement beheerde, maar de Landdrost alleen voerde de besluiten uit. Indien bij besluitvorming de meerderheid en de Landdrost van mening verschilden, moest de Landdrost de zaak aan de Minister van Binnenlandse Zaken voorleggen of in dringende gevallen zelf beslissen.
In de kwartieren van het Departement waren kwartierdrosten werkzaam onder verantwoordelijkheid van de Landdrost. Zij hielden toezicht op de gemeenten binnen hun kwartier. De Landdrosten konden zelf een kwartier besturen.
Bij wet van 20 april 1809 werden de assessoren en kwartierdrosten facultatief gesteld en vervangen door een Departementale Raad, maar tot invoering van deze verandering is het tijdens de regering van Lodewijk Napoleon niet meer gekomen.
Hoofdstad van het Departement Gelderland was Arnhem. Het telde drie kwartieren namelijk eerste kwartier Arnhem, tweede kwartier Zutphen en derde kwartier Nijmegen. Het Departement Gelderland kreeg zes assessoren.
Zowel de Landdrost als de assessoren als de kwartierdrosten werden benoemd door de Koning. De Landdrost kon uit het gehele Koninkrijk afkomstig zijn, assessoren moesten zes jaar in het departement woonachtig zijn.
Bij verdrag tussen Keizer Napoleon en Lodewijk Napoleon van 16 maart 1810, geratificeerd op 31 maart 1810, werden geheel Brabant, geheel Zeeland en Gelderland bezuiden de Waal, namelijk het Land van Maas en Waal met Nijmegen en de Bommelerwaard, alsmede het tot het departement Maasland behorende Land van Altena, aan het keizerrijk overgedragen. Het Gelderse gedeelte ging vanaf 14 mei 1810 behoren tot het departement Bouches-du-Rhin.
- Archieven van de Gewestelijke Besturen in Gelderland in de Bataafs-Franse tijd
- Collectie Verstolk van Soelen
De voornaamste bij deze instelling betrokken personen (links naar Repertorium applicatie):
- Borch van Verwolde, Allard Philip Reinier Carel van der als assessor
- Brantsen van Rhederoort, Derk Willem Abraham als kwartierdrost (drost)
- Gaymans, Arnold Antoni als secretaris-generaal
- Hasselt, Barthold Theodorus Wilhelmus van als assessor
- Heeckeren, Evert Frederik van als assessor
- Hugenpoth tot Aerdt, Godefridus Franciscus Antonius Henricus Cornelius van als assessor
- Lamsweerde, Gerardus Wilhelmus Josephus van als kwartierdrost (drost)
- Lamsweerde, Gerardus Wilhelmus Josephus van als landdrost
- Limburg Stirum, Samuel Johan van als kwartierdrost (drost)
- Pallandt, Jan van als assessor
- Pallandt tot Zuthem, Adolf Werner Carel Willem van als kwartierdrost (drost)
- Randwijk, Godard Adriaan van als kwartierdrost (drost)
- Ver Huell, Everhard Alexander als assessor
- Verstolk, Johan Gijsbert als kwartierdrost (drost)
- Verstolk, Johan Gijsbert als landdrost
- Vos van Steenwijk tot Nijerwal, Joan Arend de als landdrost