Wet
1799/01/13 Besluit van de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam: vaststelling van de instructie voor de Commissarissen der Nationale thesaurie.
Het besluit werd op 11 januari 1799 bekrachtigd door de Tweede Kamer van het vertegenwoordigend lichaam en geëxhibeerd bij het uitvoerend bewind op 16 januari 1799. De taken zouden zijn geweest: ontvangst van alle door het vertegenwoordigend lichaam geconsenteerde gelden, zowel uit belastingen en heffingen als uit de domeinen, verder opbrengsten uit Oost- en West-Indië en positieve resultaten van wissels. De wet inzake de munt en de geldkoers zouden ze handhaven. Aan de agent van Ffnanciën zouden zij akten van borgtocht van 5.000 gulden aanbieden. Aan een aantal financiële activiteiten mochten zij niet deelnemen, echter wel hun eigen vermogen beleggen in 's lands schuldbrieven. Voorafgaande aan de zeer gedetailleerde voorschriften inzake de administratie werd bepaald dat zij afzonderlijke boeken en kassen zullen houden van 1) de ordinaris en extraordinaris inkomsten van de Bataafse Republiek die niet onder 2-4 vallen, 2) inkomsten uit algemene belastingen bestemd voor de betaling van renten en interesten; 3) fondsen tot vermindering van de Nationale schuld; 4) fondsen voor een reservekas voor onverhoopte oorlogen en rampspoeden. Het college is echter nooit ingesteld. De taken werden uitgevoerd door de agent van financiën, wiens instructie uiteindelijk na verzet toch door de tweede kamer van het vertegenwoordigend lichaam werd goedgekeurd.