27/07/1627, 13

 
English | Nederlands

27/07/1627, 13

13 Eck, Schagen en Aelberts rapporteren conform de resolutie van 19 juli het proces van Steventgen van Daetzeler tegen overste luitenant Rantwijck te hebben bestudeerd. Zij hebben het naast het advies van de rechtsgeleerden gelegd, wier voorzichtige formuleringen zij willen volgen.
HHM gaan akkoord en stellen het volgende vonnis vast.
1 Het voor de RvS tussen impetrante Steventgen van Daetzeler, weduwe van overste luitenant Henrick Piper Van Minden genaamd Paep, en gedaagde luitenant-kolonel Hans Willem van Rantwijck gehouden proces en de verder daarbij gevoegde stukken in aanmerking genomen, verklaren HHM het vonnis van de Raad d.d. 21 nov. 1626 nietig. Zij veroordelen de gedaagde aan de impetrante 127 1/2 rijksdaalder te restitueren, naast datgene wat hij volgens notariƫle verklaring bij Cornelis Strick d.d. Nijmegen 24 jan. 1622 aan Christoffel van Daetzeler heeft betaald. Daarnaast moet de gedaagde nog 4 goudgulden of de waarde hiervan betalen, met de rente vanaf de voor de Krijgsraad gevoerde procedure. Tevens dient hij onder ede te verklaren het in de processtukken nader gespecificeerde geld niet te hebben aangenomen om dit voor zichzelf of zijn compagnie te gebruiken, maar alleen om het geld samen met het zilverwerk hier te lande in te leveren. HHM ontzeggen de impetrante haar verdere eis en compenseren de kosten, uitgezonderd hetgeen de impetrante te kort komt en de gedaagde aangaande de 127 1/2 rijksdaalder en 4 goudgulden.

1 Het vonnis is door een klerk ingeschreven in S.G. 52.