8
Noortwyck en andere gedeputeerden rapporteren dat zij krachtens de
resolutie d.d. 13 april gisteren de
graaf
van
Schwarzenberg het antwoord op diens propositie bezorgd
hebben.
Deze heeft gezegd dat er in zijn propositie punten waren waarvan
het
antwoord geen melding maakt, terwijl hij dat zowel voor als na zijn
uiteenzetting verzocht had. De graaf dringt dan ook aan op een
antwoord van HHM op deze punten.
De graaf heeft de gedeputeerden een aantal stukken met klachten overhandigd over de procedures die overste
Gent instelt tegen de inwoners van
Paderborn. In
deze stukken doet hij ook zijn beklag over de beschuldigingen die
Casper Simonides Rits aan het hof
van de
keizer aan zijn adres geuit heeft
omwille van
de
aan overste Gent gegeven machtiging om de contributies te innen.
Ook over de
handelwijze van HHM inzake de Munt van
Huissen
en
het ophalen van de muntmeester is de graaf niet tevreden.
Ten
slotte klaagt hij over de inning van de geestelijke
contributies.
Op het eerste deel vraagt de vergadering aan de graaf de punten waarop volgens hem onvoldoende antwoord is gegeven, schriftelijk voor te leggen. Wat het tweede deel betreft, worden
Rantwyck,
Brunx en
Ploos
gecommitteerd om de voorgelegde klachten te onderzoeken en daarvan
verslag te doen met een schriftelijk advies.