11
Agent
Van der Veecke, mr. in de rechten, voorzien van een geloofsbrief d.d. Bonn
7 dec. 1629 van de
keurvorst van
Keulen, heeft in
de vergadering een propositie2
ingediend namens keurvorst hertog
Ferdinand van
Beieren.
I De keurvorst zou van HHM graag willen vernemen of zij bereid zijn
tot handhaving van de neutraliteit, die hijzelf goed in acht heeft
genomen. Voorwaarde daarvoor is wel dat HHM strenger zullen toezien
op
de naleving van eerder uitgevaardigde edicten en plakkaten en ook
dat
zij hun krijgsvolk zullen verbieden de onderdanen van de keurvorst
onder een of ander voorwendsel lastig te vallen. Onlangs zijn alle
dorpen in het hertogdom
Westfalen en het stift
Paderborn
gebrandschat,
het stadje
Wünnenberg is geplunderd, de
kerken zijn beroofd en
de sacramenten ontheiligd. Het krijgsvolk heeft erger huisgehouden
dan
de Spanjaarden in het stift
Luik. De keurvorst
verzoekt HHM iemand
aan
te stellen om de desbetreffende documenten door te zien en tegen de
aanstichters van de ongeregeldheden op te treden in overeenstemming
met
de plakkaten.
II Indien HHM met de
Spaanse koning
vrede of een
bestand
sluiten buiten de Katholieke Liga en de onderhorige landen om en men
zich hetzij direct, hetzij indirect in rijkszaken mengt of geweld
gebruikt tegen de katholieke geünieerden, zou
dat de neutraliteit schenden. Dit zou aanleiding kunnen geven
tot
nieuwe ongeregeldheden, ten nadele van HHM.
III De neutraliteit
wordt
ernstig geschonden doordat beide strijdende partijen de keurvorst de
bestraffing van rovende soldaten beletten, terwijl ze op verzoening of vergeving aandringen. Met het oog op een
betere
inachtneming van de neutraliteit oordeelt de keurvorst het nodig
deze twee punten onder de aandacht te brengen. De Spanjaarden
hebben al verklaard maatregelen te willen treffen zoals uit de
bijgaande kopie van het te
Brussel gehouden beraad
blijkt. Omdat wat betreft deze twee punten HHM zich doorgaans op de
Spanjaarden
beroepen, hoopt de keurvorst dat HHM op hun beurt een soortgelijk
besluit zullen nemen.
IV Verder heeft
Jan Walran
die zich uitgeeft
als
agent van HHM of van de
prins van
Oranje, te Luik
verschillende
straatschenders en misdadigers als soldaten van het land
opgeëist, die nooit werkelijk in dienst zijn geweest. Hij laat
de gegijzelde onderdanen in de stad Luik en in zijn eigen huis
vrijkopen en de zaak schikken, waarvan hij zelf profijt heeft.
Van
der
Veecken verzoekt namens de keurvorst, dat indien HHM
behoefte hebben
zich in Luik te laten vertegenwoordigen, zij in plaats van
Walran een
eerlijk persoon benoemen.
V De keurvorst verzoekt HHM erop toe te
zien
dat niet langer markt- en andere schepen en koopmanschappen
van
ingezetenen
van
Luik worden geplunderd
zoals nu
dagelijks gebeurt, onder het voorwendsel dat zich belastbare
passagiers
of goederen in het schip zouden bevinden. Het lijkt de keurvorst niet meer dan
rechtvaardig dat schepen, schippers en waren op de waterwegen vrij
kunnen passeren. Bovendien moeten alle vijandelijkheden op zijn
grondgebied van rechtswege ophouden.
VI De keurvorst bedankt HHM
voor
hun verklaring dat als te Brussel de teruggave aan
hem van de stad
Rijnberk
[Rheinberg] en de afbraak van de
schansen
zou worden
geregeld,
HHM geen willekeurige andere plaats zouden innemen. De keurvorst
heeft
inzake deze twee punten in Brussel al een verzoek ingediend, maar een
beslissing is nog niet genomen. De keurvorst zal niet nalaten zich
hiervoor in te spannen. Mochten HHM ondertussen besloten hebben tot
het
aanvallen en veroveren van Rijnberk, dan verzoekt de
keurvorst HHM zich beleefder te tonen dan de Spanjaarden en de stad
weer aan de keurvorst af te staan. Hij belooft alle fortificaties
te
slechten en hoopt van de Spaanse kroon de neutraliteit te
verkrijgen. HHM wordt verzocht op bovengenoemde punten een wijs,
op schrift gesteld besluit te verstrekken.
02/01/1630, 1
1
Deze resolutie is door een klerk
ingeschreven in S.G. 55.
2
Geïnsereerd in
S.G. 3189 en gedrukt in Aitzema, S. &
O. kwarto III,
218-220/folio I, 1035-1036.