David, Simon (1883-1939)

 
English | Nederlands

DAVID, Simon (1883-1939)

David, Simon (bekend onder de naam Louis Davids), revue- en variétéartiest en cabaretier (Rotterdam 19-12-1883 - Amsterdam 1-7-1939). Zoon van Levie David, komiek, ook enige tijd caféhouder, en Francina Terveen, soubrette. Gehuwd op 24-10-1906 met Rebecca Kokernoot. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. afbeelding van David, Simon

Louis Davids stamde uit een milieu van joodse marktkooplui en straatventers. Zijn ouders waren echter rondtrekkende artiesten, die optraden op kermissen, in koffiehuizen en café-chantants. Als kind leerde Davids in de harde praktijk alles wat bij het saltimbanquevak te pas kwam: zingen en acteren zo goed als acrobatiek, jongleren, goochelen enzovoort. Het getalenteerde kind kreeg al vroeg (in 1891 of 1892) een eigen nummer als 'karakterkomiek', maar dan uiteraard in miniatuurformaat, hetgeen zijn optreden een parodistisch karakter moet hebben verleend. Nadat bij het naderen van de puberteit zijn succes met dit nummer was getaand, trad hij met zijn zuster Rika op als komisch duo. Omstreeks 1900 vertrok hij, na ruzie met zijn vader, als hulpje van een goochelaar naar Engeland, maar hij moest met hangende pootjes naar zijn familie terugkeren nadat hij met zijn werkgever onenigheid had gehad en geen ander werk had kunnen vinden. Zijn verblijf in Engeland had ongeveer een jaar geduurd, lang genoeg om grondig kennis te maken met het aldaar bloeiende variété en vaudeville-theater. Terug in Nederland zette hij zijn optreden met Rika voort in een repertoire van komische coupletten, duetten en voordrachten, waaronder menig door hemzelf geschreven nummer. In die tijd schreef hij ook nummers voor andere komieken. Zijn voorbeelden waren de Nederlandse komieken Michel Solser en Chrétienni.

Mogelijk onder invloed van zijn Engelse belevenissen wenste Davids, hierin gesteund door Rika, te ontsnappen aan de wereld van kermissen en tingeltangels. Zij kregen hun kans toen zij in 1905 of 1906 werden geëngageerd door de variété-directeur Frits van Haarlem, die toen Theater Carré bespeelde. Samen met Van Haarlem zette Davids een revue naar Engels voorbeeld op die een groot succes werd: Koning 'kZiezoowat in Amsterdam (1906). De reputatie van het duo-Davids was hiermee gevestigd.

Die eerste jaren in het 'grote theater' ging Davids' pad niet uitsluitend over rozen. Hij moest hard vechten om zijn veroverde plaats te behouden. Aanvankelijk oogstten hij en Rika veel succes als 'salon-duettisten' in revue- en variétéprogramma's. Rika's huwelijk en vertrek uit Nederland (hoogstwaarschijnlijk 1909) maakten daar een einde aan. Van zijn partner beroofd bleek Davids zich moeilijk te kunnen handhaven; een poging als goochelaar op te treden mislukte jammerlijk. Het succes keerde pas terug toen hij met zijn jongere zuster Henriëtte (Heintje) een komisch duo ging vormen. Heintje had sinds haar debuut in een revue (1907) haar komisch talent ontwikkeld en droeg ertoe bij dat het nieuwe duo-Davids nog meer succes had dan het oude. Er werden zelfs tournees naar Duitsland en Engeland ondernomen (1910-1911). Een nieuwe revue voor Van Haarlem, Leve de vrede! , (een satire op de pacifistische congressen), werd echter een grote mislukking. In die eerste jaren begon Davids ook op te treden in Nederlandse operettes en voor de stomme film.

Tijdens zijn Engelse tournee had Davids kennisgemaakt met de variété-artieste Margie Morris (Margareth Sarah Whitefoot), die een beslissende invloed op zijn leven en loopbaan zou uitoefenen. Zij kwam in 1913 naar Nederland en werd alras door Davids' toedoen geëngageerd voor een revue. Kort daarop werd zij Davids' levensgezellin. Davids verliet zijn vrouw Betsy Kokernoot (het huwelijk was vrijwel vanaf het begin ongelukkig geweest) en leefde tot 1922 samen met Margie Morris, die hem een zoon schonk (1915). Davids en Margie Morris vormden het duo 'He, she and the piano', waarin onder invloed van Margie Morris - die een begaafde componiste was - het komische repertoire plaats moest afstaan aan het beschaafdere levenslied. Het duo had vanaf het begin veel succes, in 1919 bekroond door een tournee naar Nederlands-Indië. Davids en Margie Morris schreven samen een aantal beroemd geworden liedjes, niet alleen voor het eigen repertoire maar bijvoorbeeld ook voor het volkstoneel van Herman Bouber (bijv. Bleeke Bet (1917), Oranje Hein (1918) en De Jantjes (1920)). Menig nummer was in het aloude komische genre (bijv. De bokswedstrijd ), maar er waren ook verfijndere liedjes bij, zoals In het bos en het naar Engels voorbeeld geschreven Waarom is de zee bij Scheveningen. Daarnaast bleef Davids meewerken als komiek aan revues, o.a. Loop naar den duivel! (1915), waarvoor hij het lied Zandvoort aan de zee creëerde, een van zijn grootste succesnummers.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog leidde Davids enige tijd het 'Eerste Nederlandse Mobilisatie Cabaret' - gelukkig had het leger ingezien dat Davids zo bruikbaarder was dan als gewoon landweerman. In deze periode ontstonden een aantal allerminst verfijnde nummers, geïnspireerd op het soldatenleven, zoals Potverdikkie poetsie pats en het apachenliedje Op den dijk, ook samen met Margie Morris geschreven.

Na zijn terugkeer uit Indië vierde Davids triomfen in het volkstoneelstuk De Jantjes, waarvan al spoedig een stomme filmversie werd gemaakt ( 1922, sprekende film 1934). Ook andere dergelijke stukken werden verfilmd met Davids' medewerking. Na de breuk met Margie Morris trad Davids op in een Nederlandse operette om vervolgens een nieuwe stap in zijn carrière te wagen: hij werd directeur van het Casino Theater te Rotterdam (1922-1926). Het vak van theaterdirecteur beviel hem op den duur toch niet. Ook volgden na een voorspoedig begin tegenslagen: niet alle revues, door Davids gebracht, sloegen aan bij het publiek. Een ander experiment werd evenmin een succes: zijn uitstapje naar het 'grote toneel'. Bij het gezelschap 'Het Schouwtoneel' vervulde hij rollen in twee blijspelen. Later (1935) zou hij het - met even weinig succes - nog eens proberen bij het gezelschap 'Centraal Toneel'.

In 1926 ging Davids weer naar Amsterdam en werkte hij mee aan verschillende revues onder directie van Frits Stapper en trad hij op in cabaret-revueprogramma's. In de revue Lach en vergeet (1929) creëerde hij zijn beroemdste lied: De kleine man. Hierin bezingt Davids de tussen kapitaal en arbeid in verdrukking komende kleine burger. Ongeveer vanaf die tijd dateert ook zijn relatie met de geniale tekstschrijver Jacques van Tol. Hun relatie zou tot Davids' dood blijven bestaan. Zij sloten een auteursrechtelijke overeenkomst, en Van Tol schreef anoniem vrijwel alle teksten (conférences en liedjes) voor Davids in diens Kurhaus-Cabaretperiode (1931-1938) te Scheveningen. Vooral in deze jaren bereikte zijn roem als de beste en veelzijdigste kleinkunstenaar van Nederland een hoogtepunt. De Scheveningse programma's droegen, evenals de programma's die Louis Davids af en toe in het Amsterdamse Leidsepleintheater bracht, het karakter van een cabaretrevue: zang en conférences afgewisseld door revuesketches en ook wel nummers die aan Davids' verleden in het variété deden denken, zoals buiksprekers en sneltekenaars. Van zeer veel betekenis was het feit dat Davids vele begaafde Nederlandse en buitenlandse artiesten in de door hem gebrachte programma's een kans gaf. Onder hen waren beginners als het Cabaret Ping Pong, Martie Verdenius, Wim Kan en Corry Vonk, en gevestigde grootheden als Rudolf Nelson en zijn cabaret uit Berlijn.

In de jaren van het Kurhaus-Cabaret werkte Davids in de winter als vanouds bij de revue, o.a. bij Meyer Hamel en René Sleeswijk. In 1937 moest hij zijn medewerking aan de Nederlandsche Revue van Sleeswijk beëindigen wegens zijn astma. In 1938 moest hij om gezondheidsredenen ook het Kurhaus-Cabaret in de steek laten. De ziekte had hem sinds de jaren twintig zeer veel hinder bezorgd; sporadische kuren hadden niet veel geholpen. De astma-aanvallen, die hem dwongen ten slotte te stoppen met werken, waren indirect ook verantwoordelijk voor zijn toch vrij onverwachte dood.

Behalve Davids' onmiskenbaar talent waren zijn doorzettingsvermogen en werkkracht van grote betekenis voor zijn loopbaan. Hij wilde iets bereiken in zijn vak, en klom op van tingeltangel naar revue en cabaret van internationale allure. Gedurende zijn loopbaan beproefde hij zijn talenten in allerlei genres van de kleinkunst: variété, revue, operette, cabaret en volkstoneel. Hij werkte voor de film, radio en grammofoon. Zijn beste en origineelste bijdrage aan de Nederlandse kleinkunst was misschien zijn optreden als cabaretier en conférencier in de jaren dertig: de man in het blauwe pak, handen in de zakken, op een leeg toneel (met alleen een pianist), die met een ietwat omfloerste stem zijn nummers bracht en daarbij het publiek greep door zijn droge humor of gedempte melancholie, zijn slagvaardig improviseren en zijn puntig reageren op de actualiteit.

Zijn hele leven lang was hij bezig met het perfectioneren van zijn kunst, en zo legde hij de lange, moeilijke weg af van komiek naar cabaretier van de eerste rang. Over zijn persoonlijkheid buiten het theater doen zeer verschillende verhalen de ronde: talloos zijn de anekdotes over zijn vermeende gierigheid - mogelijk een reactie op zijn doodarme jeugd -, maar daarnaast is er sprake van een Davids die een hartelijk en goed mens kon zijn. In zijn persoonlijk leven was hij weinig gelukkig; zijn mislukte huwelijk en de breuk met Margie Morris werden gevolgd door evenmin gelukkige verbintenissen met anderen. In zijn beroepsleven hield hij, vooral in zijn latere jaren, zijn collega's enigszins op een afstand, hetgeen hem niet in dank is afgenomen. Dit zelfgekozen isolement leidde tot negatieve verhalen over Davids als mens. Zijn zo hard bevochten succes als kunstenaar was en is onbetwist; hij blijft een der belangrijkste gestalten uit de geschiedenis der Nederlandse kleinkunst.

A: Nederlands Theater Instituut, Amsterdam (Afdeling documentatie kleinkunst en audiovisuele documentatie).

L: J. Feith, Tingeltangel. (Louis Davids beschreven) (Amsterdam, 1918); Menno ter Braak, in Groot-Nederland 37 (1939) 178-182; Eduard Verkade, in De Groene Amsterdammer, 8-7-1939; Rido [Ph. Pinkhoff] in De Telegraaf, 8-7-1939; J. Luger en H.P. van den Aardweg, Een kleine man die je nooit vergeet (Amsterdam, 1949); J. Brants, 'Een Rotterdamse - Amsterdammer. Herinneringen aan Louis Davids', in Noordholland. Tijdschrift gewijd aan de sociaal-culturele situatie in Noord-Holland 7 (1962) 168-170; J. Liber, Altijd maar draaien. De levensroman van Heintje Davids (Amsterdam, 1963); H. Peekel en B. de Groot, Louis Davids, de grote kleine man (Bussum, 1979); W. lbo. En nu de moraal... Geschiedenis van het Nederlands cabaret 1895-1936 (Alphen a/d Rijn, 1981) 207-233.

I: H. Peekel en B. de Groot, Louis Davids, de grote kleine man (Bussum, 1979) 2.

M.E.H.N. Mout


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013