© BWN, een project van het Huygens ING. Bronvermelding: Otto van der Meij, Bloys van Treslong, Willem Otto, in: Biografisch Woordenboek van Nederland URL: https://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-1830/lemmata/data/bloys [08/11/2022]
BLOYS VAN TRESLONG, Jhr. Willem Otto (verheven in de Nederlandse adel bij KB d.d. 16-9-1815), marineofficier (Huize ‘Eekelenburg’ bij Steenbergen 23-9-1765 – ’s-Gravenhage 21-10-1837). Zoon van Cornelis Johannes Bloys (later: Bloys van Treslong), thesaurier en burgemeester van Steenbergen, en Johanna Isabella Calkoen. Gehuwd op 7-5-1806 met Petronella van der Meersch (1769-1848). Dit huwelijk bleef kinderloos.
Willem Otto Bloys werd geboren nabij Steenbergen, een domein van de Oranjes in Noordwest-Brabant, gelegen op de grens met Holland. Zijn vader was hier onder meer substituut-secretaris (vanaf 1746) en substituut-drossaard (vanaf 1750). Tevens was hij thesaurier en burgemeester van Steenbergen. Het beheer van de Oranjegoederen was in handen van de Nassause Domeinraad in Den Haag. Hier vielen tal van belangrijke functies te verdelen. In 1768 kocht Bloys senior wellicht daarom het landgoed ‘Oud-Clingendaal’ in Wassenaar, waar hij ging wonen na zijn Brabantse functies te hebben neergelegd. Uit zijn eerste huwelijk had hij zeven kinderen; uit het tweede had hij er vier, van wie Willem Otto de op één na jongste was. Dankzij politieke patronage – stadhouder Willem V was tevens opperbevelhebber van de vloot – zouden maar liefst vijf van zijn zoons het tot marineofficier brengen.
Willem Otto werd in 1778 adelborst, alvorens twee jaar later, op 7 maart 1780, in dienst te treden als tweede luitenant-ter-zee extraorinaris bij de Admiraliteit op de Maze te Rotterdam. Aan het begin van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) bevond hij zich met twee van zijn broers, aan boord van de ‘Castor’, een van de twee Staatse fregatten die op 30 mei 1781 onder leiding van kapitein-ter-zee Pieter Melvill van Carnbee nabij Gibraltar de strijd aanbonden met twee zwaarder bewapende Britse oorlogsschepen. De ‘Castor’ werd, na anderhalf uur ‘tot het uitterste gedefendeert te hebben’ in de vroege morgenstond veroverd. De Britten ‘betuigden [later] niet te hebben gedagt, [dat] wy het zoo lang tegens hun zouden hebben goedgemaakt’ (Nat. Arch., Coll. Van der Hoop, inv.nr. 42). Onder de gesneuvelden behoorden ook twee broers van Willem Otto. De bemanningsleden werden gevangen gehouden, totdat de zwaargehavende ‘Castor’ op 19 juni door twee fregatten van bondgenoot Frankrijk werd hernomen. Daarna werden zij gerepatrieerd. Na terugkeer in zijn vaderland werd hij op 10 december 1781 bevorderd tot tweede luitenant-ter-zee en op 4 maart 1783 tot eerste luitenant-ter-zee.
In 1785 diende Bloys op het fregat ‘Bellona’ tot 18 oktober van dat jaar, toen hij gedurende zeven maanden het commando overnam van het galjootschip ‘Snoek’. In de daaropvolgende jaren ontbreekt het zicht op Bloys’ dienstverband. Pas eind 1792 duikt hij weer op, juist op het moment van grote oorlogsdreiging, nadat het Franse revolutionaire leger begin november de Oostenrijkse Nederlanden had overrompeld. Per 11 december diende hij als bevelvoerder op de gewapende hoeker ‘Maasnimph’, waarmee ter verdediging van het land vooral op de Zeeuwse stromen werd gekoerst. Nadat de regering in Parijs op 1 februari 1793 de Stadhouder de oorlog hadden verklaard, werd de dreiging werkelijkheid.
Op 20 maart werd, onder leiding van Bloys en onder dekking van het nachtelijke duister, met zeven gewapende sloepen een aanval ondernomen tegen de Franse vaartuigen die onder de Scheldeforten van Lillo en Liefkenshoek lagen. Hierbij werden een wachtschip en een bombardeergaljoot veroverd. Op 1 april werd Bloys namens de Staten-Generaal gefeliciteerd met dit ‘blijk van vaderlandsliefde’. Vice-admiraal Jan Hendrik van Kinsbergen, die als opperbevelhebber van de zeemacht de verdediging op zich had genomen, overhandigde hem tijdens een speciale bijeenkomst in Middelburg een eredegen. Nadat eind mei de invasiedreiging was afgenomen, werd er gedokt in Hellevoetsluis.
Op 24 juni 1793 werd Bloys van Treslong tot extraordinaris kapitein-ter-zee bevorderd, waarna hij van eind augustus 1793 tot medio maart 1795 het commando voerde op het linieschip ‘Staten-Generaal’. Varend in eskaderverband onder schout-bij-nacht Pieter Melvill vertrok hij op 16 november 1793 met een konvooi naar de Middellandse Zee. Bloys was vooral bezig met het leren van de navigatie; hij beschrijft welke kaarten hij onderweg gebruikt, de afwijkingen van de koers, het werken met de instrumenten en wat dies meer zij. Half februari 1794 bereikte men de rede van Livorno. Vervolgens werd de oversteek naar de baai van Algiers gemaakt en via Gibraltar naar Lissabon gekoerst. Vanaf eind mei bleef men daar enkele maanden liggen; half september was hij terug in Vlissingen: pas een half jaar later, op 15 maart 1795, ging hij definitief van boord.
Inmiddels was het Staatse bewind vervangen door het Bataafse regime, dat als bondgenoot van Frankrijk deel moest nemen aan de strijd tegen Groot-Brittannië. Bloys voerde van 10 juni tot 20 november 1795 het bevel over het fregat ‘Pollux’, maar veel verder dan de Noordzee en Texel kwam hij toen niet. Eind februari 1796 zeilde hij met zijn schip in een door vice-admiraal Adriaan Braak geleid eskader naar West-Indië om daar de Bataafse overzeese bezittingen te beschermen tegen de Britten. Half mei arriveerde het eskader in Suriname. Onderweg verloor men twee van de acht schepen. Eenmaal aangekomen overleed Braak onverwachts vrij snel, waarna Bloys op 3 september tijdelijk het commando overnam. In Paramaribo vreesde men ondertussen vooral een blokkade van de Royal Navy, die zich af en toe voor de Surinamerivier vertoonde.
Pas op 21 maart 1799, na een vruchteloos verblijf van tweeënhalf jaar overzee, vertrok het eskader weer uit Suriname, waarna de kolonie nog geen half jaar later door de Britten werd veroverd. Vanwege de heerschappij van de Royal Navy ter zee kon het vaderland niet meer worden bereikt en belandde men in het Noorse Drontheim, waar de schepen uiteindelijk voor sloopgeld werden verkocht. Op 10 september 1799 legde Bloys – sinds 6 april 1798 kapitein-ter-zee – zijn commando neer en keerde hij over land naar het vaderland terug.
In 1800 kreeg Bloys het bevel over het linieschip ‘Wreker’, waarmee hij overigens alleen van Amsterdam naar Hellevoetsluis voer, omdat de Britten de zeeën beheersten. In mei 1802 werd hij kapitein op het fregat ‘Proserpina’. Inmiddels was er twee maanden eerder met de vrede van Amiens een einde gekomen aan de oorlog tussen Groot-Brittannië enerzijds en Frankrijk en zijn bondgenoten anderzijds. In het vredesverdrag was onder meer overeengekomen dat het door de Britten veroverde Suriname zou worden teruggegeven aan de Bataafse Republiek. Om hierop toe te zien vertrok Bloys begin augustus als commandant van een eskader bestaande uit de ‘Proserpina’ en een ander fregat, een kotter en een schoener naar Suriname. Eind november vond in Paramaribo de overdracht van de kolonie plaats.
Vanaf 4 december 1802 gaf Bloys als waarnemend gouverneur-generaal leiding aan het Provisioneel Bewind van Suriname. Toen op 9 december 1803 zijn opvolger aantrad, waren Frankrijke en Groot-Brittannië opnieuw met elkaar in oorlog geraakt. Bij het verschijnen in april 1804 van 26 schepen van de Royal Navy voor de kust van de kolonie behoorde Bloys – sinds 7 januari 1804 schout-bij-nacht – tot degenen die hiertegen weerstand wilden bieden. Hij moest echter het onderspit delven tegenover de Raad van Suriname. In de vroege ochtend van 28 april vertrok hij naar de plantage ‘Voorburg’, waar een gecombineerde krijgsraad van de leiding van leger en vloot was belegd om de Britse eisen te bespreken. De volgende dag landden de Britten bij plantage ‘De Resolutie’. Er volgde een vuurgevecht, dat in de daaropvolgende dagen alleen maar in hevigheid toenam. Op 5 mei werd op het fort Nieuw Amsterdam de Bataafse vlag gestreken. Vervolgens vertrok Bloys te voet met de officieren naar Paramaribo. Bij het verlaten van zijn schip moest hij ook nog toezien hoe zijn eigen vlag werd neergestreken, de ultieme vernedering voor elke kapitein. Eenmaal terug in het vaderland, werd hij op 18 juli 1806 van alle blaam inzake de overgave gezuiverd. Inmiddels was hij in mei van dat jaar in Den Haag getrouwd met Petronella van der Meersch, de dochter van de procureur-generaal van het Departementaal Gerechtshof van Holland.
Na 1806 zou Bloys niet meer op zee dienen. Nadat Louis Bonaparte in juni van dat jaar koning van Holland was geworden, stelde deze hem op 6 juli 1806 aan tot één van zijn adjudanten. Tevens benoemde hij hem tot commandant der zeemacht op de Zuiderzee en de Wadden (1807-1808) en daarna tot commandant der zeemacht op de Maas en Zeeuwse stromen (1808-1809). Als adjudant was het voornamelijk Bloys’ taak de Koning te vergezellen tijdens diens binnenlandse bezoeken en buitenlandse reizen. Van 4 oktober 1808 tot 17 juni 1809 trad hij op als plaatsvervangend opperhofmaarschalk. Vanaf laatstgenoemde datum tot het einde van Lodewijks bewind was hij diens eerste adjudant. Van 27 november 1809 tot en met 11 maart 1810 vergezelde Bloys – sinds 17 juni1809 vice-admiraal – koning Lodewijk, toen die door zijn broer keizer Napoleon naar Parijs werd ontboden en daar maandenlang werd vastgehouden.
Na zijn abdicatie koos Lodewijk Bloys om hem – samen met de Franse generaal in Hollandse dienst Étienne-Jacques Travers, een lijfarts en twee kamerdienaren – te vergezellen toen hij in de nacht van 2 op 3 juli 1810 heimelijk vanaf zijn residentie Paviljoen ‘Welgelegen’ bij Haarlem naar zijn zelfgekozen ballingsoord in Bohemen vertrok. Maar al na enkele weken hield Bloys het voor gezien en, niettegenstaande alle weldaden waarmee de ex-Koning hem had overladen, keerde hij in september naar zijn vaderland terug. Hij weigerde over te gaan in Franse dienst en op 12 december 1810 verliet hij de marine.
Met uitzondering van zijn verheffing in de adelstand door koning Willem I op 16 september 1815 verdween Willem Otto Bloys van Treslong daarna in de obscuriteit. Hoewel zijn leven beslist avontuurlijk was, zal toch, naarmate de jaren verstreken, een zeker gevoel van teleurstelling bij hem zijn opgekomen. Hij was immers niet ieder opzicht geslaagd. Bloys’ naam blijft vooral verbonden met het verlies van de kolonie Suriname, en zijn trouw aan koning Lodewijk diende al evenzeer een verloren en impopulaire zaak. Ook nakomelingen had hij niet. Bloys overleed in het najaar van 1837 op 72-jarige leeftijd.
Archivalia:
- Collectie Willem Otto Bloys van Treslong [als waarnemend gouverneur-generaal van Suriname] 1802-1804 in het Nationaal Archief te ’s-Gravenhage. [inventaris]
Literatuur:
- J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen V (Haarlem 1862).
- Frédéric Masson, Napoléon et sa famille. V: 1809-1810 (Parijs 1903) 272-273, 295-296, 306-307.
- W.M.C. Regt, in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek VIII (Leiden 1930) 131-132.
- R. Prud’homme van Reine, Jan Hendrik van Kinsbergen, 1735-1819. Admiraal en filantroop (Amsterdam 1990).
- Wilfried Uitterhoeve, Koning, keizer, admiraal. 1810: de ondergang van het Koninkrijk Holland (Nijmegen 2010).
Portret:
Miniatuur: schildering op ivoor (detail) G. Schols (beschikbaar via: Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te ’s-Gravenhage)
Otto van der Meij
laatst gewijzigd: 08/11/2022