Biografisch Woordenboek van Nederland: 1780-1830

 
English | Nederlands

CRUYS [Jr.], Samuel, acteur (Amsterdam 13-10-1758 (doop) - Amsterdam 10-5-1808), zoon van Samuel Cruys, handelaar in prenten, en Anna Koelman. Ondertrouw op 22-3-1793 met Cornelia Vlaming [ook: Vlamming en Vlameng] (1775-1848). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 5 dochters geboren.

Samuel Cruys was het derde kind in een evangelisch-luthers gezin dat uiteindelijk vijf kinderen zou tellen. Over zijn jongensjaren is weinig bekend. Wel is duidelijk dat Samuel op enig moment in de leer ging bij de bekende Rotterdamse toneelleider Marten Corver. Tijdens die leerschool kwam blijkbaar aan het licht dat hij over enig talent beschikte, want de jongeman besloot van acteren zijn beroep te maken.

Cruys begon zijn professionele toneelloopbaan op relatief late leeftijd. Hij was al 26 jaar toen hij in 1784 werd aangenomen bij het ensemble van Ward Bingley, dat de Rotterdamse Schouwburg bespeelde. Maar al in augustus van dat jaar ging Bingley failliet, en moest de beginnende acteur op zoek naar een ander gezelschap. Ruim twee jaar lang speelde Cruys vervolgens bij het rondtrekkende gezelschap van Willem van Dinsen en diens echtgenote Catharina Kraijesteijn.

In 1786 verruilde Cruys dit reizende acteursleven voor een stabiele betrekking bij de Amsterdamse Schouwburg. Daar had inmiddels ook Bingley een engagement. Op 27 december 1786 debuteerde Cruys op de Amsterdamse planken in het treurspel Gaston en Bayard (1771) van Pierre-Laurent Buirette de Belloy. Hij maakte een goede indruk, want al na korte tijd promoveerde hij tot ‘eerste acteur’. In 1793 trad hij in het huwelijk met Cornelia Vlaming. Het echtpaar zou tussen 1793 en 1804 zeven kinderen krijgen.

Op het Amsterdamse toneel bleek Cruys een bekwame generalist. Behalve het spelen van helden en schurken ging ook het vertolken van zogenaamde raisonneurs - personages die commentaar gaven op de gebeurtenissen op het toneel - hem goed af. Zodoende werd niet alleen Cruys’ uitvoering van ‘Nero’ in de tragedie Epicharis en Nero (1793) van Gabriel-Marie Legouv en zijn ‘Pedro de Wrede’ in de gelijknamige tragedie (1772) van Buirette de Belloy door critici geprezen. Ook zijn weergave van de rationele leraar ‘Theramenes’ in het klassieke liefdesdrama Phaedra (1677) van Jean Racine en van de titelrol in Vondels Gijsbrecht van Aemstel (1637) kregen veel lof.

Cruys’ beste rol was volgens de recensenten echter de dubbelrol ‘Flodoardo’ en ‘Aballino’ in het melodrama Aballino, de groote bandiet (1793) van de Duitse toneelschrijver Heinrich Zschokke. De criticus Johannes Nomsz prees Cruys om de ‘verhevenheid’, waarmee hij deze rol vertolkte: ‘zonder ooit te veel of te weinig’ (Albach, 87). Andere critici beaamden, dat ‘Aballino’ Cruys’ beste rol was: ‘Ja, van allen, die dat paradepaard der Toneelspelers bereden hebben, was hij de geen, die dat het best in zijne macht had en er het schoonst op zat’ (Van Halmael, 68). De rol van ‘Aballino’ had voor Cruys overigens een onbedoeld negatief gevolg, omdat zijn stem erdoor werd geruïneerd. Voortaan omschreven tijdgenoten zijn stemgeluid als ‘hol, dof, onwelluidend, monotoon’ (Albach, 87).

Rond 1803 wees niets erop dat Cruys een droevig en roemloos einde tegemoet ging. Hij stond als eerste acteur in Amsterdam min of meer op gelijke voet met de later zo beroemde toneelspeler Andries Snoek. Beiden verdienden per seizoen tweeduizend gulden, een riant salaris. Bovendien had Cruys evenals Snoek zitting in de vijfkoppige acteursdirectie van de Amsterdamse Schouwburg, waarvan ook Theo Majofski deel uitmaakte.

Maar nog vóór zijn vijftigste levensjaar maakte een ernstige neurologische aandoening abrupt een einde aan Cruys’ toneelloopbaan. In 1805 kreeg de acteur een toeval die zijn geestelijke vermogens onherstelbaar beschadigde. Toen na een aantal dagen duidelijk werd dat hij niet meer voor rede vatbaar was, werd Cruys ‘in verzekerde bewaring’ opgenomen in het Buitengasthuis aan de Overtoom in Amsterdam, in die tijd de gangbare verblijfplaats voor psychiatrische patiënten (Toneelkundige brieven, 44). Cruys’ Amsterdamse collega’s schoten zijn echtgenote Cornelia Vlaming te hulp door een groot deel van de inkomsten uit het voorafgaande zomerseizoen aan het gezin van de zieke acteur te doneren. Cruys overleed in 1808, na een ziekbed van drie jaar.

Hoewel Samuel Cruys jarenlang in Amsterdam een bekwaam en gevierd acteur was, bereikte hij in de geschiedschrijving nooit de statuur van zijn tijdgenoten Andries Snoek en Theo Majofski. Het lijkt erop, dat vooral zijn voortijdige en roemloze dood zijn nagedachtenis negatief heeft gekleurd.

Literatuur:

  • Hendrik van Overvest Kup, Eén lauwerblad, op het graf van den verdienstelijke tooneelkunstenaar Samuel Cruys, jr., acteur van den koninglijken Hollandschen Schouwburg, te Amsterdam, en aldaar overleden den 10 meij 1808 (’s-Gravenhage 1808).
  • C.F. Haug, Toneelkundige brieven. Brieven uit Amsteldam over het Nationaal Tooneel en de Nederlandse Letterkunde (Amsterdam 1808) 92-96.
  • Toneelkundige brieven, geschreven in het najaar 1808. Ten vervolge op de brieven uit Amsteldam, over het Nationaal Tooneel en de Nederlandse Letterkunde van C.F. Haug (Amsterdam 1808) 43-45.
  • Arent Van Halmael, Bijdragen tot de geschiedenis van het tooneel, de tooneelspeelkunst en de tooneelspelers in Nederland (Leeuwarden 1840) 68.
  • Johannes Hilman, Ons tooneel. Aanteekeningen en geschiedkundige overzichten. Naamrol van plaatwerken en geschriften II (Amsterdam 1879).
  • J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland II (Groningen 1907) 384.
  • Ben Albach, Helden, draken en comedianten. Het Nederlandse toneelleven voor, in en na de Franse Tijd(Amsterdam 1956) 86-87.
  • Joh. M. Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten (Amsterdam 1965) 46.

Portret:

Samuel Cruys in de rol van ‘Flodoardo’ in Aballino, de groote bandiet, van Heinrich Zschokke (detail); schilderij door Charles Howard Hodges (afgebeeld in: Klaartje Groot, Geliefd en gevreesd. Duits toneel in Nederland rond 1800 (Hilversum 2010) 224).

Liesbeth Sparks


laatst gewijzigd: 08/11/2022