© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Marc Kooijmans, 'Schulte, Gerardus Bernardus Maria (1916-1992)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/schulte [12-11-2013]
SCHULTE, Gerardus Bernardus Maria (1916-1992)
Schulte, Gerardus Bernardus Maria, wielrenner (Amsterdam 7-1-1916 - 's-Hertogenbosch 26-2-1992). Zoon van Henricus Johannes Josephus Schulte, kleermaker, en Margaretha Elisabeth Schouten. Gehuwd op 10-11-1938 met Catharina Petronella Maria van der Kleij (geb. 1920). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Gerrit Schulte was een brutale, onhandelbare Amsterdamse straatjongen. Na de lagere school vond hij werk in losse baantjes om er meestal na korte tijd te worden weggestuurd. Als slagersknecht had hij nog het meeste plezier, omdat hij bij de bezorging op de fiets zijn energie en bravoure kwijt kon in het stadsverkeer. Ook bij wielerclub ARC 'Ulysses' gedroeg de jonge Schulte zich aanvankelijk onhebbelijk, wat hem een tijdlang zelfs op een schorsing kwam te staan. Maar zijn talent was onmiskenbaar, en tegen de wind van de Noord-Hollandse polderwegen maakte hij met zijn soepele pedaaltred, lange, robuuste lichaam en blonde kuif meteen indruk. Vanuit Amsterdam reed hij op de fiets naar de wedstrijden toe, ook naar Brabant en Zeeland.
Na in 1936 amateur te zijn geworden gaf Schulte in Nederlandse wedstrijden al snel blijk van een welhaast onaantastbaar overwicht. Ook in de Grand Prix d'Europe in de Jardin des Tuileries, zijn eerste grote internationale optreden, behoorde hij tot de besten. Voor de Olympische Spelen in Berlijn en de wereldkampioenschappen van dat jaar gold hij dan ook als favoriet, maar deze verwachtingen wist hij niet waar te maken. Schulte trok wel de aandacht van de wielerliefhebber Jan van der Kleij, een Bossche kruidenier, die aanbood hem met raad en daad ter zijde te staan. Sindsdien ging hij zich serieuzer en volwassener met het wielrennen bezighouden; trainingsdiscipline en doorzettingsvermogen werden bepalend voor zijn sportcarrière.
Na de zege in Brussel-Namen-Brussel in 1937 betekende het wereldkampioenschap voor Schulte een diepe teleurstelling, omdat hij om een onbenulligheid werd gediskwalificeerd. Hierna stapte hij over naar de beroepsrenners, waar hij in september 1937 debuteerde met een vierde plaats in de Franse Grote Landenprijs. Hij daagde de gevestigde wielerelite in Nederland uit en werkte zich snel op tot een dominerend coureur. De tegenwerking die een opkomend talent altijd ondervindt, ervoer hij als een stimulans. Eind 1937 verhuisde Schulte naar 's-Hertogenbosch, waar hij een jaar later trouwde met Toos van der Kleij, de dochter van zijn sportief raadsman.
Schultes koersstijl kenmerkte zich door vechtlust, onophoudelijk demarreren, van groep tot groep naar voren rijden en soms uit een schijnbaar geslagen positie terugkomen. De Franse journalist Gaston Bénac had echter geen ongelijk toen hij Schulte - nadat deze in 1938 in de wegwedstrijd Antwerpen-Gent-Antwerpen opnieuw vergeefs met zijn krachten had gesmeten - omschreef als 'een dwaas, een fietsende dwaas, een ''fou pédalant'', die meer capaciteiten bezit dan de meeste internationale cracks, maar er nog nooit in is geslaagd een werkelijk grote wedstrijd te winnen' (geciteerd in: Van Daal, 57). De bijnaam 'fou pédalant' zou beklijven, hoewel de denigrerende toon ervan sleet en ten slotte een koosnaam werd, want Schulte bleek wel degelijk over koersinzicht te beschikken.
Slechts één keer, in 1938, startte Schulte in de Ronde van Frankrijk. Voordat hij na acht enerverende dagen afstapte, beleefde hij valpartijen, reed hij twee dozijn keer lek en zag hij in geen talent te bezitten om in de bergen te fietsen. Verder kreeg Schulte een boete voor het slaan van een tegenstander die naar zijn zin onvoldoende op kop reed - driftige uitvallen als deze zouden hem in zijn loopbaan vaker op geldstraffen komen te staan - en won hij in Nantes op een leeglopende band de derde etappe. Al met al bleek hij, naar eigen zeggen, nog geen honderd gulden te hebben verdiend. Toen Schulte in de Grote Prijs Dunlop, die hij kort daarna won, op gemakkelijke wijze aanzienlijk meer verdiende, besloot hij zich op koersen te richten waarvan het startgeld een verzekerd inkomen opleverde. Later dat jaar won Schulte nog het Criterium der Azen in Longchamp en kwam hij in de Grote Landenprijs één seconde te kort op de winnaar, omdat hij onderweg verkeerd was gereden.
Door zijn grote populariteit kreeg Schulte ook contracten aangeboden voor baanwedstrijden, waar het publiek massaal op afkwam. Als ongepolijste baanrenner versloeg hij in 1937 op een gewone wegfiets Jan Pijnenburg op de achtervolging. 'Jan Kanonbal' bracht Schulte vervolgens op zodanige wijze de fijne kneepjes van het vak bij dat deze in de zomer van 1938 in Amsterdam het Wereldcriterium Achtervolging won en in april 1940 in Antwerpen het wereldrecord op de vijf kilometer met negen seconden verbeterde. Uiteindelijk zou Schulte tussen 1940 en 1951 negen maal Nederlands kampioen worden op dit onderdeel. Met Gerrit Boeyen, vanaf 1939 tien jaar lang zijn vaste koppelgenoot, won hij in 1940 in Antwerpen zijn eerste zesdaagse. Hij weigerde op uitnodigingen tot combinevorming of voorstellen om de koers te verkopen in te gaan, maar prefereerde het sportieve succes om zich ook nu weer onmiddellijk te kunnen voegen bij de toprenners die de koersen 'regelden'. In maart 1941 werd Schulte overigens voor een klein jaar geschorst, omdat hij - na eerst de wedstrijd te hebben gewonnen - in de vierdaagse van Antwerpen een in zijn ogen onrechtmatige strafronde had beantwoord met een woedende knock-out van de wedstrijdcommissaris.
Tot het voorjaar van 1944 werd in het door de Duitsers bezette West-Europa, en vooral in Duitsland zelf, volop gekoerst onder grote publieke belangstelling. Evenals voor de meeste renners was wielrennen voor Schulte een kans om aan armoede te ontsnappen; het geldgewin telde voor hem zwaarder dan het feit dat hij in bezettingstijd in het land van de vijand geld verdiende. De verdiensten waren bijzonder goed, ook omdat de mogelijkheden tot het smokkelen van allerlei goederen legio waren. Later zou hij voorwenden niet precies te hebben geweten wat er zich toentertijd in Duitsland afspeelde.
De baanwedstrijden - vooral de zesdaagsen - bleven na de oorlog voor Schulte het hoofddoel. In 1949 kwam het tot een breuk tussen hem en Boeyen, waarna hij tot 1955 een vast koppel zou vormen met Gerard Peters. Zowel met de een als met de ander won hij zes zesdaagsen. Schulte werd de koning van de piste en organiseerde er de 'blauwe trein', een combine van de sterkste koppels die het wedstrijdverloop in grote lijn bepaalde, ervoor zorgde dat het publiek wielrennen van hoog niveau te zien kreeg en de premies verdeelde volgens een bepaalde sleutel. Uiteindelijk won Schulte negentien zesdaagsen en zegevierde daarnaast nog in meer dan tweehonderd baanwedstrijden, zoals het Europees Criterium Koppelkoers in 1949, 1950 en 1951.
Op de weg triomfeerde Schulte in tal van plaatselijke koersen, won hij in 1949 de Ronde van Nederland en behaalde hij daarnaast vier maal - in 1944, 1948, 1950 en 1953 - de nationale titel. Intussen had hij nog steeds zijn zinnen gezet op het wereldkampioenschap op de weg. Telkens weer reed hij knappe wedstrijden waarin hij zich naar de voorste gelederen vocht, om in de beslissende fase tekort te schieten. Werd hij in 1946 vijfde, twee jaar later moest hij in Valkenburg, na een jacht van 150 kilometer op de vroeg ontsnapte koplopers, uitgeput afhaken op het moment dat hij bij de 22ste beklimming van de Cauberg eindelijk aansluiting had gevonden. In 1949 bracht Schulte de beslissende ontsnapping op gang, maar kreeg hij door het innemen van pepmiddelen - overigens tegen zijn gewoonte in, omdat ze bij hem een tegengesteld effect hadden - een verschrikkelijke inzinking, zodat hij niet verder kwam dan de vijfde plaats. In 1950, ten slotte, eindigde hij als vierde.
De enige wereldtitel die Schulte ooit zou veroveren, was die op het achtervolgingsnummer op 25 augustus 1948 in Amsterdam. Hij was belust op revanche door zijn magere plaats drie dagen eerder in de wegwedstrijd en het spel dat de Italianen in de halve finale van de achtervolging hadden gespeeld, waardoor hij zich terecht benadeeld achtte. Antonio Bevilacqua bood namelijk zijn landgenoot Fausto Coppi met opzet nauwelijks tegenstand, terwijl Schulte tegen de Zwitser Hugo Koblet tot het uiterste moest gaan. Tussen hem en Coppi bestond evenwel wederzijds respect en bewondering, en dit leidde tot een zinderende finale. Nadat Schulte snel was gestart, kwam zijn tegenstander sterk terug en nam, naar het leek, een beslissende voorsprong. Door een geweldige inspanning in de laatste ronden wist Schulte echter toch de regenboogtrui te veroveren.
Al in 1948 had Schulte serieus overwogen met wielrennen te stoppen, en dit plan kwam opnieuw bij hem op toen hij in september 1951 het beheer van het café-restaurant in stadion 'De Vliert' in 's-Hertogenbosch op zich nam. Maar op aandringen van zijn vrouw, die hem de werkzaamheden rond het restaurant zoveel mogelijk uit handen nam, zette Schulte zijn loopbaan voort. In 1953 werd hij opnieuw nationaal kampioen op de weg, geprikkeld door beweringen dat Wim van Est beter reed dan Schulte ooit tevoren had gedaan. Drie jaar later behaalde hij in Kopenhagen zelfs nog een derde plaats in een laatste poging zijn droom van het wereldkampioenschap te verwezenlijken. De successen werden eind jaren vijftig minder, maar Schulte kon op de baan soms nog verbazend sterk rijden. In Parijs bracht hij in 1959 tijdens een koppelkoers met de bijna achttien jaar jongere Peter Post zelfs een aantal baanrecords op zijn naam.
Op 25 maart 1960 nam de 44-jarige 'Bossche reus' in het Antwerpse Sportpaleis definitief afscheid tijdens een te zijner ere gehouden wielergala. Een poging om als ploegleider op te treden in de Ronde van de Toekomst van 1964 werd geen succes. Vanaf 1972 liet Schulte het dagelijkse beheer van 'De Vliert' aan anderen over, en kon hij meer tijd besteden aan zijn hobby's: vissen, jagen en duivenmelken. Geregeld liet hij zijn afkeuring blijken over de ontwikkelingen in het wielrennen sinds zijn vertrek. Na een jaar met hartproblemen werd hij in 1992 in zijn tuin door een fatale hartstilstand getroffen.
Gerrit Schultes grote liefde voor het wielrennen leidde tot een uitzonderlijk lange carrière, waarin hij voor velen als toonbeeld van inzet en strijdlust een idool was. Zijn populariteit wist hij uitgekiend met de zakelijke kanten van zijn vak te verbinden. Hij werd ondanks zijn driftige, bazige karakter als leidersfiguur geaccepteerd vanwege zijn betrouwbaarheid in het nakomen van afspraken.
P: Chronologische overzichten van Schultes belangrijkste wieleroverwinningen tussen 1935 en 1960 in: Wim van Eyle, Een eeuw Nederlandse wielersport. Van Jaap Eden tot Joop Zoetemelk (Utrecht [etc.] 1980) 132-133, en Wim van Eyle en Jacques Burremans, 100 jaar wegrenners. Nederlandse beroepsrenners en hun prestaties (Rijswijk 1994) 440-442.
L: Behalve necrologieën door Guido de Vries, in NRC Handelsblad , 27-2-1992; Frans van Schoonderwalt, in de Volkskrant , 27-2-1992; Wim Amels, in Wielerrevue 6-3-1992: Karel van Wijnendaele, 'Gerrit Schulte, de artist van de baan', in Nieuwsblad-Sportwereld , 12-7-1938; Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport [1941] (3de dr.; Amsterdam 1948) 77-81; idem, 'De oude crack heeft weer eens voor een verrassing gezorgd', in Sport en Sportwereld (aug. 1950); Evert van Mokum, 'Groot wielerkampioen viert zilveren feest', in de Volkskrant , 8-10-1955; Martin van Daal, Het wielerleven van Gerrit Schulte (Le fou pédalant) ('s-Gravenhage 1960); 'Gerrit Schulte. Fietsende dwaas werd koning der Nederlandse wielrenners', in Haagse Post 30-4-1960; Frits Barend en Henk van Dorp, 'Wielrenners in de oorlog', in Vrij Nederland. Bijvoegsel , 19-5-1979; Wim Smulders, 'De Bossche reus', in Wielerrevue , 7-2-1986; Martin Ros, Gerrit Schulte. Zesdaagsekoning en wielerlegende [z.pl. 1987]; idem, 'Gerrit Schulte verslaat Fausto Coppi', in idem, Fausto Coppi. Een heldenleven (Amsterdam 1994) 52-72.
I: Georges Matthys, Honderd jaar wielersport (Brugge 1978) 163.
Marc Kooijmans
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013