© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: C.G. Roelofsen, 'Asser, Tobias Michel Karel (1838-1913)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/b/bwn4/bwn2/asser [12-11-2013]
ASSER, Tobias Michel Karel (1838-1913)
Asser, Tobias Michel Karel (bekend onder de naam T.M.C. Asser), jurist (Amsterdam 28-4-1838 - 's-Gravenhage 29-7-1913). Zoon van Karel Daniel Asser, lid van de Hoge Raad, en Rosette Henry Godefroi. Gehuwd op 22-6-1864 met Johanna Ernestina Asser. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren.
Asser volgde te Amsterdam particulier onderwijs. Twee jaar nadat hij, in 1856, de rechtenstudie aan het Amsterdams Athenaeum was begonnen, behaalde hij de gouden medaille met zijn antwoord op een door de Leidse Universiteit uitgeschreven prijsvraag over het staathuishoudkundig begrip van waarde. In 1860 volgde bij prof. S. Vissering zijn promotie te Leiden in de beide rechten op Geschiedenis der beginselen van het Nederlandsche Staatsregt, omtrent het bestuur der buitenlandsche betrekkingen. Hij gaf een kritische analyse van de bemoeienissen van het Nederlandse parlement met de buitenlandse politiek en bepleitte o.a. uitbreiding van de bevoegdheden van de Staten-Generaal door onderwerping aan hun goedkeuring van álle verdragen. Van zijn belangstelling voor aangelegenheden van buitenlandse politiek gaf Asser ook blijk door zijn werkzaamheid als lid van een in 1860 opgericht internationaal actiecomité tegen de Rijntollen, die hij bestreed én als principieel voorstander van vrijhandel én omdat zij Nederlands concurrentiepositie in de doorvoer naar het Duitse achterland verzwakten. Over het regime van de Rijnvaart schreef Asser enkele brochures, die, evenals zijn publikaties over Limburgs lidmaatschap van de Duitse Bond, gedeeltelijk gebundeld verschenen in Studiën op het gebied van wet en staat (1889).
In 1862 werd Asser, die zich na zijn promotie als advocaat te Amsterdam had gevestigd, aan het Athenaeum aldaar benoemd tot hoogleraar in het hedendaags recht, d.w.z. in het burgerlijk- en handelsrecht, straf- en strafprocesrecht. Tot 1893 was hij als hoogleraar werkzaam, sinds 1877 als buitengewoon hoogleraar in het handelsrecht en het internationaal privaatrecht. Als docent werd hij zeer gewaardeerd. Zijn onderwijs was sterk op de praktijk gericht. Zo organiseerde hij pleitcolleges. Zijn Schets van het Nederlandsche handelsregt (1873) bleef lang een standaardwerk, zijn Schets van het internationaal privaatrecht (1880) was het eerste Nederlandse leerboek op dit gebied. Hoogst ongebruikelijk was dat Asser naast zijn professoraat de advocatuur bleef uitoefenen. Vooral in assurantiezaken was hij een expert. In de Amsterdamse zakenwereld nam hij een vooraanstaande plaats in. Zo was hij sinds 1864 commissaris van De Nederlandsche Bank. Bij een tussentijdse verkiezing voor de Tweede Kamer (1870) werd Asser als liberale kandidaat slechts met gering verschil verslagen door G.C.J. van Reenen, de zeer geziene oud-burgemeester van Amsterdam.
Asser, die intensieve internationale contacten onderhield, behoorde tot de oprichters van de Revue de droit international et de législation comparée (1868) en, te zamen met de bekende Italiaanse jurist P.C. Mancini, van het Institut de Droit International (1873). Sinds 1875 was hij als raadadviseur aan het ministerie van Buitenlandse Zaken verbonden. Hij maakte o.a. deel uit van de Nederlandse delegatie op de Congoconferentie (1884/1885) en op de Suezkanaalconferentie (1885) en was van 1888 tot 1895 lid van de Rijnvaartcommissie. Bekendheid kreeg hij vooral door zijn aandeel in de codificatie van het internationaal privaatrecht. Op zijn voorstel nam de Nederlandse regering het initiatief tot het bijeenroepen van een internationale conferentie. Deze, in 1893 in Den Haag bijeengekomen, legde de grondslag voor een vruchtbare internationale samenwerking. Asser, tot voorzitter gekozen, leidde de conferentie met grote soepelheid en tact. Zo zag hij bereidwillig af van de door hemzelf voorgestelde werkwijze, nl. het vaststellen van algemene beginselen, toen hiertegen bezwaren rezen. Het succes van 1893 leidde tot een reeks conferenties over het internationaal privaatrecht in Den Haag (1894, 1900,1904) onder Assers voorzitterschap. Hij presideerde ook de beide conferenties over het wisselrecht (1910, 1912). Sinds 1893 was Asser lid van de Raad van State. Als Nederlands afgevaardigde op de beide Haagse Vredesconferenties nam hij deel aan het ontwerpen van de verdragen over de vreedzame beslechting van geschillen. In 1902 trad hij op als arbiter in een Russisch-Amerikaans geschil.
Asser genoot nationaal en internationaal grote waardering, zoals bleek uit zijn benoeming tot minister van Staat (1904) en uit de Nobelprijs voor de Vrede die hij in 1911 ontving. Hoewel hij kan gelden als de grondlegger in Nederland van de moderne wetenschap van het internationaal privaatrecht, was zijn grote gezag niet in de eerste plaats te danken aan zijn wetenschappelijke verdiensten, maar aan zijn gaven als diplomaat. Asser paarde zin voor het praktisch bereikbare aan durf tot initiatief. Door vernuftige compromissen, getuige bijv. de door hem uitgedachte 'omgekeerde' ratificatieprocedure van de opiumconventie van 1912 - toetreding éérst door de uit te nodigen mogendheden, daarna door de oorspronkelijke verdragspartijen -wist hij impasses te doorbreken. Zijn organisatietalent verzekerde aan Nederland een centrale positie in de ontwikkeling van het internationaal privaatrecht. De oprichting van de Haagse Academie voor Internationaal Recht was voor een groot deel zijn werk. Een nationaal figuur werd Asser ongetwijfeld vooral doordat hij demonstreerde waar, naar veler oordeel, Nederlands opgave in de internationale samenleving lag: Nederland als onzijdige mogendheid achtte men geroepen tot een bemiddelende en rechtscheppende taak. De herleving van Nederlands internationale invloed die C. van Vollenhoven meende te constateren, was zijns inziens aan Asser toe te schrijven, een oordeel dat Assers prestige illustreert. Zeker was het succes van de Haagse conferenties over het internationaal privaatrecht, zorgvuldig door Asser voorbereid, voor een groot deel aan hem te danken. Het programma van codificatie dat Mancini tevergeefs had trachten te verwezenlijken werd door Asser ten uitvoer gebracht. Zijn invloed op het buitenlandse beleid was aanzienlijk. Als publicist, als juridisch adviseur of als onderhandelaar was Asser bij vrijwel alle aangelegenheden betrokken. Bescheiden en conciliant in zijn persoonlijk optreden, was hij in brede kring gezien.
Asser stamde uit een sinds het begin van de 19e eeuw toonaangevend joods geslacht, dat talrijke eminente juristen telde. Zijn oom M.H. Godefroi, minister van Justitie van 1860 tot 1862, met wie Asser nauwe betrekkingen onderhield, bekleedde, evenals Assers vader, leidende functies in de joodse gemeenschap. Asser zelf was van 1882 tot 1887 lid van het curatorium van het Nederlands Israëlitisch Seminarium. Waarschijnlijk omstreeks 1890 brak hij echter geheel met het jodendom. Tot een ander kerkgenootschap trad hij niet toe, hoewel een zekere affiniteit tot het vrijzinnig protestantisme bij hem verondersteld mag worden.
A: Collectie-Asser in het Algemeen Rijksarchief met een inventaris van J.A.A. Bervoets ('s-Gravenhage, 1976), alsmede een collectie in het Gemeentearchief Amsterdam en een particuliere collectie onder beheer van de familie Asser.
P: Een bibliografie in de hieronder genoemde Handelingen en Mededeelingen; zie tevens Voskuil.
L: C. van Vollenhoven, in Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 1914, 17-36; W.H. de Beaufort, in Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1913-1914. Levensberichten 136-151; H.Ch.G.J. van der Mandere, in T.P. Sevensma, Nederlandsche helden der wetenschap (Amsterdam, 1946) 167-200; C.C.A. Voskuil, in Livre du centenaire [de l'] institut de droit international, 1873-1973. Evolution et perspectives du droit international (Bâle , 1973) 11-31.
I: Nederlandsche helden der wetenschap. Bijeengebr. door T.P. Sevensma (Amsterdam, 1946) 167.
C.G. Roelofsen
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013